v 0.9

 

 

K Kloes kl

kloes lk\ (ook:kluus) v (kloeze-kluuske) kluis; –1 kluizenaarswoning, [O:hermitaasj]  –2 brand- en inbraakvrije ruimte of kast

 

k \ v -1 het letterteken voor de stemloze scherpe plofmedeklinker k (t.o.v. ğ) in: ’t klein

kind knauwelde in de kouw  kèrk op e ketteke

kaaf ~ o.verz.n (g.mv) kaf, dors-afval van het koren

kaak ~ v (kake-kaekske) kaak

kaak۰bein ~ ~ o kaakbeen, kinnebak; ...sjlaag  ~ m kaakslag

kaal ~ bn.bw kaal –1 zonder haar –2 zonder bekleding, bedekking, meubilair –3 zonder bijkomende kosten: de kaal huur -4 verwaand, opschepperig, ingebeeld: dae kale kak, dat ies kaal naasje

kaal۰jakker ~ \ m scheldn. kaaljakker armoedzaaier; ...sjlaag ~ [M/J] m kaalslag, [O]: kalenhuij, bepaald grondstuk, waarop alle bomen zijn geveld

ka(a)njel ~ v (kaanjele-kaenjelke) dakgoot; syn: daakrin

kaanjele ~ [O/M] zw.ww  -1 pissen, urineren, wateren, plassen syn.piesse –2 stortregenen, gieten

kaanjelspiep ~ lk~ [O/M] v regenpijp; [J: kanjelpiep ~ lk~]

kaar \ o (kare-kaerke) –1 strooien bijenkorf; syn. (bieje)körf –2 trechter van molen, tremel, treem

kaarsj ~ (ook: waterkaarsj) o (mv.kaarsje) waterkers

kaart ~ v (kaarte-keertsje ~*) kaart -1 kartonnen blad (met gegevens of afbeelding) –2 speelkaart

kaartaovend m kaartavond

kaarte ~ zw.ww (ovt: kaartde) kaarten, kaartspelen

kaarte۰hoes ~ ~ o kaartenhuis ; ...rèk \  v (ansicht)kaartenrek; ...sjtäönder ~ \ m (ansicht)kaartenstandaard

kaart۰kluup ~ kk\ v kaartclub; ...lèğğe \ st.ww kaartleggen;  ...leze ~* onr.st.ww  (leze) kaartlezen; ...moor \ v verwoed kaartspeler; ...taofel \ v kaarttafel

kaatsj \ v (mv. kaatsje) fluim, speeksel- of slijmklonter, syn.fluum

kaatsje \ spugen, fluimen

kaatsjel \ [O] m (mv. kaatsjele) kaatsbal; [M] kaatsjelbal

kaatsjele zw.ww ballen, met ballen spelen

kabbeljauw \ ~ m kabeljauw, zeevis

kabbenèt \\\ o (kabbenètte-kabbenètsje) kabinet –1 afgezonderd kamertje, vertrekje –2 oud-hollands bureaumeubel -3 ministerraad –4 secretariaat v.h. koningshuis

kabberèt o cabaret

kabberètjee m cabaretier

kabejjer m (mv.kabejjerte) groot log ding, kanjer, kolos, knoert, joekel, gevaarte, syn. kavaak(sj), jabbes (A: Kabänes)

kabel ~ m (kabele-kebelke ~*) kabel

kabelbaan ~ \ v (kabelbane-kabelbaeneke) kabelbaan, stoeltjeslift

kabele ~ zw.ww –1 om de spelbeurt spelen –2 bij gelijke eindstand overspelen voor de overwinning, syn.kavele

kabeltillevizie ~ \ \ v (g.mv) kabeltelevisie

kabien \  lk\ v (kabiene-kabiensje) cabine –bestuurdershokje –2 omkleedhokje

kaboetsj \ kk\ m kabuiskool, witte of rode sluitkool, syn: kappeshuid

kabous \\ v (kabouze-kabuuske)–1 kombuis, scheepskeuken –2 (op)kamertje bij winkel

kabuntsje \ ~ [O] o.vkw  dun, rood-wit bindtouw /koord ( t.b.v. rollades)

kachel \ –1 v (kachele-kechelke) kachel –2 bn (stom)dronken; syn. → sjtróntzaat

kachele \\ zw.ww jakkeren, syn.broeze

kachel۰iezer \ lk~ o pook syn. raocheliezer; ...sjmeed ~ m kachelsmid

kachel(s)piep \ ~ v kachelpijp

kaddele \ mv.verz.n. stukken restvlees, die overblijven na het fileren

kadderols \\\ v forse vrouw, die overal even dik is; syn. bammeloek

kademes \~\ [O] (ord.) grote penis (v. kadee)

kadèt [M/J] m (mv. kadètte); -1 cadet, adspirant-officier –2 kadee, flinke sterke man, syn. weules; [O/Th.D] kadee

kadzjel m (kadzjele-kedzjelke) (ook: katsjel) houtspaan(der)

kadzjele zw.ww (ook: katsjele) versplinteren

kadzjelmesjien \\ \lk\ o houtversplinteraar

kaeke ~ → keke

I kael \ m (kaele-kaelke) –1 keel, strot syn.sjtroot –2 smalle vallei, keteldal syn. dèl, sjlónt, gröb  –3 hoek tussen twee daken

II kael ~ → keel~

kael۰óntsjteking \ \~* v keelontsteking, angina; ...pien lk\ v keelpijn

kaen [O] m (g.mv) –1 kern v.e.gewas –2 bezinksel v. raapolie in olielamp

kaere ~ → kere ~

kaerts ~ → keerts ~

kaf [M/J] m/v (kafte-kefke) kaft, kartonnen band, omslag; syn: →kaperkel

kaffee \\ m (kaffees-kaffeke) café, kroeg

kaffee۰houwer \\ ~ m caféhouder, kastelein, waard; ...luiper ~m kroegloper syn: gäönder; ...sjtool \ m caféstoel; [O: Thonètsjtool]

kaffeestied \\ lk~ [O/M] m kasteleinstijd: es de kastelein de klok veuroet zat um de klante veur sjletingstied de deur oet te kriege, neumde v’r dat de kaffeestied

kaffetaria \\ \\ m cafétaria, snelbuffet, snackbar

kafpepier \ \~ o kaftpapier

kafte \ zw.ww kaften, v.e. kaft voorzien

kahot \ \ v (ook:karot) (kahotte-kahötsje) karot, knapper, rolletje v. gelijke geldstukken

kajee \ \ [O/M] o (kajees-kajeke) cahier, schrift, schrijfboek

kak \ I m (g.mv) –1 uitwerpselen v.mens en dier: kak, poep, stront, schijt, syn. sjiet~ , (ord.) sjtrónt –2 bluf, verwaandheid II bn.bw onrijp, onbeholpen, onvolwassen: dae kwoajóng ies nog get kak

kakel ~ v kletswijf syn.→ blejjer

kakel۰bónt ~ ~ bn kakelbont, erg bont v.kleur; ...veersj ~ bn kakelvers van eieren, pas gelegd

kak۰jónk \ ~ o snotjong syn.sjneuzel; syn.→ koetjóng; 

kakke \ zw.ww kakken, poepen, drukken, schijten, syn. sjiete

kakkesjteulke \\ \ o.vkw (i.s.m ...drage: kakkestoelemeien, samen met gekruiste armen elkaars handen vasthouden en zo een ‘stoeltje’ vormen waarop ‘n kind kan worden gedragen ( → sjtèllingske)

kakmedam \ \ v kakmadam; kale, opgedirkte, potsierlijke madam, vrouw met pretenties kak۰sjoal [O] v kleuterschool, [M:bewaarsjoal] ...sjtool \ ~ m kakstoel, poepstoel

kal ~ (K/A: Kall) m (g.mv) –1 praat, woordgebruik: van dae kal bin ich neet gedeend -2 gerucht: de kal geit dat ... –3 prietpraat, syn.bazel: ’t waor mer kal van de luuj

kalbas \ \ [O/M] \\  v (kalbasse-kalbeske) groot model handtas, boodschappentas

kalbeske \\ o.vkw. herderstasje (vkw. v.kalbas) (bloemetje uit dekruisbloemenfamilie)

kale \  I m kale –1 kaalhoofdig manspersoon –2 opschepper, windbuil syn. kaaljakker II zw.ww kalen –1 kaal(hoofdig) beginnen te worden –2 bosperceel rooien/ontdoen van overtollig hout, syn. bösje –3 bij het blokbreken (v.d. mergel): de bovenzijde van de uit te breken blok schoon schrapen

kalenhuij ~ ~ [O] m kaalslag (op bepaald grondstuk), [M/J]: kaalsjlaag

kalèsj \\ v (kalèsje-kalèsjke) calèche, kales, vierwielig open rijtuig

kalesmanes ~\ ~\ (ook: kalesmales) bw “kale handen”, armoedige boel: ofsjoan zie van adel zin, ies ’t dao kalesmanes

kalfakter ~\ [O] m flikflooier, mooiprater; [M/J: fieloar, kóntekroeper]

kalieber \ lk\ o kaliber –1 zwaarte v.e. geschut of vuurwapen –2 grote mate van invloed of gezag v.e. persoon: dat ies ‘ne man van dien kalieber –3 soort, slag volk: wat veur kalieber luuj waor dat?

kalk ~∂ -1 m stofn. kalk, het koolzure zout van calcium –2 bouwmateriaal: ongebluste kalk –3 specie om mee te witten of te pleisteren syn. kalksjpies  –4 tekening op kalkeerpapier

kalk۰aove → kalkove

kalkbrenneriej ~∂ \\[O/M] v kalkbranderij, bedrijf in de open lucht waar door gloeing/verhitting de  mergelsteen of kalkzandsteen tot kalk wordt gebrand, [J]:...branderiej

kalke ~∂ zw.ww kalken –1 met kalk besmeren –2 met kalk bemesten –3 met kalk schrijven / kladden

kalk۰ei ~∂ ~ nep-ei voor pluimvee, syn. nès-ei; ...grónd m kalkhoudende grond; ...haok  \ m kalkhaak, roerspaan in kalkemmer; ...lien lk\ v kalklijn; ...ove ~* m kalkoven; ...sjpies lk\  v/m kalkcement, kalkspecie; ...sjraom \ [O] m kalkstreep syn.krietsjraom

kalks۰koel ~∂  lk\ v voorraadkuil voor gebluste kalk; ...koep lk~ v kalkvoorrraadkuip op de bouwplaats; ...ummer ~∂ \ m kalkemmer

kalk۰water ~∂ ~ water, om eieren in te bewaren; ...werk ~∂ o kalkwerk, kalkbranderij; syn: kalkbrenneriej

kalle \ zw.ww; (K/A:kalle) (E:call) praten; [J: praote]

kallerie \\ \ v (kallerieje-kallerieke) calorie

kallosj \\ [O] m gezondheidsslipper, leren sandaal met houten zool syn. sjoonsklómp

kalm \∂ bn.bw kalm, rustig, bedaard syn: koesj, röstig

kalmere \\ zw.ww kalmeren, bedaren, tot rust brengen of komen

kalot \\ m/v (kalotte-kalötsje) kalot, kruinmutsje

kalpeng \\ [O/M] m (kalpenge-kalpengske) notitieboekje, (Fr. calepin)

kamasj \\ m (mv.kamasje) stijflederen kuitkap, slobkous (militaire dracht) (Fr. gamache)

kamauw \ ~ (ook: kemauw/kawauw) m moed, fut, durf, energie, syn.kevoek, koeraasj

kamej \\ m (mv. kamejje) geglazuurde baksteen

kamer ~ v (kamersj-kemerke*) kamer –1 ruimte, woonvertrek –2 hotelkamer: v’r höbbe nog twiè kamersj vrie –3 kleine mortier, waarmee feestschoten worden gedaan –4 achterste deel v.d.loop v.e.vuurwapen, waarin patroon komt te liggen

kamer۰breid ~ ~ bn kamerbreed; ...gelrde \ m kamergeleerde; ...hièr \ m  kamerheer; ...maedsje \ o kamermeisje; [O: kameneersje]; ...meziek ~ m kamermuziek; ...pot \ m nachtspiegel, kamerpot, po; ...sjete \ st.ww kamerschieten, feest- saluutschoten afvuren; ...sjeut ~* m kamerschot

kamien \ lk~ [O] v schoorsteenmantel

kamillenthee \\\ \ m kamillethee

kammeflaasj \\\ v camouflage

kammeflere \\\ zw.ww camoufleren

kammeraot \\\ m (kammeraote-kammeräötsje) -1 kameraad, makker, gezel, lotgenoot, syn. gezèl, kómpaan, kómpel –2 vriend syn: vrund

kammeraotsjap \\\\ v kameraadschap, vriendschap

kammeraotsjappelek \\\\\\ bn.bw  kameraadschappelijk, vriendschappelijk

kammezol \\\ o (ook: kammezaol) (Fr. camisole) (kammezolle-kammezäölke) vest z. mouwen als deel v.e. kostuum, kamizool, gilet, syn: wemes, zjielee

kammezolstesjke \\\ \\ o.vkw een van de kleine zakjes in het ‘kammezol’  t.b.v.muntgeld of zakhorloge

kamp ~ I o (kampe~ -kempke~) kamp, nederzetting –1 tentenkamp syn.kampement –2 woonwagenkamp –3 zomerkamp van padvinders –4 concentratiekamp –5 (landmeetkunde) omheind veld of tuin II m (kampe~ -kempke~) –1 gevecht, (wed)strijd –2 groepering, aanhangers van een partij III m (kem \ -kemke \) kam –1 zakkam, haarkam –2 bergkam –3 tros in de vorm v.e.kam

kampanje \\\ v (mv.kampanjes) campagne

kampbekske ~ \ o.vkw kammenbakje

kampe ~ zw.ww kampen, vechten, wedijveren, bij gelijke stand syn. kavele, kabele

kampeer۰boerderiej \\ lk~\kk\ v kampeerboerderij; ...oetrösting lk~\ v kampeeruitrusting; ...wage m kampeerauto, camper; syn: kemper

kampere \ \ zw.ww kamperen

kampfer ~ m kamfer

kampioensjap \\\ \ o kampioenschap

kampraad ~ ~ o kamrad, tandrad, kamwiel

kamptesj ~\ v kammentas, hangtas nabij wastafel om de haarkammen op te bergen 

kampzjeng ~\ [J] m scheldn. kampbewoner

kan \ v (kanne-kenneke) kan -1 schenkkan, vaatwerk voor vloeistof –2 [O] Valkenburgse inhoudsmaat voor vloeistof van 1.44 liter

kanaalje \ ~ v (mv. kanaaljes) slechte vrouw, feeks, kreng syn.→krağ

kandelaer m (kandelaersj-kandelaerke) kandelaar, kaarsdrager

kandering [O/M] v tandsgewijs eindigend metselwerk, syn.kanteling

kandiejsoekker \kk\ kk\ m kandijsuiker (Fr. sucre candi) gekristalliseerde suiker

kanes m –1 kanis, kop, hoofd: hae haet ‘ne flinke kanes; syn: →öpper –2 (als achtervoegsel): vent, lap, janus (i.s.m.vèt...of sjmeer...)

kanker ~ m kanker, kwaadaardig gezwel

kankeraer ~ m (kankeraersj-kankeraerke) kankeraar, syn: kankerbaer,  knoterbaer

kankere ~ zw.ww morren, mopperen, syn. knotere: dae haet ummer get te kankere

kannedas m (mv.kannedasse) canada, Canadese populier

kannepee m (kannepees-kannepeke) canapé, gestoffeerde lage, brede bank

kans ~ v (kanse~ - kenske~) kans, gunstige gelegenheid

kanserm ~ ~∂ bn kansarm

kansgewies \ lk\ bw herhaalde handeling van het omschenken per kan; [O: kannewies]

kans۰höbber ~\ m kanshebber; ...riek lk~ bn kansrijk; ...sjpel ~ o kansspel

kant ~ I m (kent-kentsje) kant, zijde, vlak v.e. lichaam, syn. ziej II m (mv.kante) richting, streek: hae woont aan de kante van Mestreech III m opzicht, maat,  pasvorm: dat kostuum ies ‘m get aan de groate kant IV m.stofn kant, fijn opengewerkt weefsel van linnen garen V (i.s.m. van ... make) van het leven beroven

I kantele zw.ww kantelen, omslaan, omkeren, omvallen

II kantele [M/J] zw.ww kantelen, uittanden, uitkepen [O: kandere]

kanteneer m (mv.kanteneersj) kantonnier,  vaste onderhoudsman v.e. deel van ’n doorgaande weg: de gebreursj Siebe waore alle drie es kanteneer aangesjtèld bie de pervinsie

kantl [O/M] m kanteel, ieder der opstaande delen van de getande bovenzijde v.e. stadsmuur

kantien kk\ [M/J] v (mv.kantienes) kantine, [O:kantien lk\]

kantón o (mv. kantóns) kanton –1 rechtsgebied –2 vak van 5-7 km waarin ’n (hoofdweg) is verdeeld voor dagelijks onderhoud

kantóngerech \\ \\ [M/J] o kantongerecht [O:kantóngeriech]

kantteikening ~ ~ v kanttekening

kantwèrke ~ ~∂ zw.ww kantwerken, kantwerk maken

kaok ~ →kook ~

kaol \ m stofn. steenkool

käölder \ [O] m mijnwerker syn.koelpötter [O] koelpiet [M]

kaole ~→ kole

käöle zw.ww lichtelijk gloeien, slecht branden käölemenneke o (ook: keulemenneke) appelsoort, Eijsdener klompje, syn. sjaopsnaeske, sjaopsmuulke

käöler m (mv.käölersj) kolenbrander, persoon wiens beroep het is houtskool te branden

kaolzjwart \\ bn koolzwart, gitzwart, pikzwart,  syn.peekzjwart

käöm m verz.n. (g.mv) kaam, kaan, kaamsel, wit schimmel (gistschuim) op het bier

kaon ~ →koon

kaor m (mv.kaorsj) hoorn (blaasinstrument) (Fr: cor) Franse jachthoorn

kaord \ v (kaorde-käördsje) koord

kaore ~ → kore

käöre  zw.ww  I aaien, strelen II keuren, onderzoeken en beoordelen, testen

käöring v (mv.käöringe) keuring

käör۰meister \ ~ m keurmeester; ...merk ~∂ keurmerk, keurteken

kaorts ~ →koorts

kap I v (kappe-kepke) overkapping, afdak, afscherming, overdekking, klep; II m (mv.kep) –1 het houtkappen in ‘n bos –2 opbrengst van ’n houtkap; III v (i.s.m. ... en kogel; (ook kat(s); alles, heleboel: hae haet kap en kogel verzope

kaperkel \ ~∂ [M] kartonnen boekomslag, documentenmap ([O: kapelker ~∂]

kap۰hamer \ ~ m bilhamer, kaphamer; ...hout  ~ o kaphout syn. gereefhout

kapiettel \ kk\ o kapittel –1 hoofdstuk, onderwerp van gesprek, syn. sjapiter –2 vergadering van kerkleiders r.k.

kapiettele \ kk\ zw.ww kapittelen, berispen

kap(i)tein \\ ~ m (kap(i)teins-kap(i)teinsje) kapitein, -1 aanvoerder, bevelhebber inz. jonkheid-commandant bij het planten van de mei-den –2 bazige, overheersende echtgenote

kaplenie \\ kk\ [O/M] v (mv.kaplenieje) r.k. kapelanie, woning v.e. kapelaan (vgl.keplaon)

kapmentelke \ ~\ o.vkw kampmanteltje, kleine schouderdoek t.b.v. het kappen

kapmets \ \ o kapmes, hakmes

kapoets(j) \ kk\ [O] m (kapoetsje-kapuutsjke) –1 vrouwenjak met lange slippen –2 soort dameshoedje

kappe \ zw.ww –1 kappen, omhakken –2 het hoofdhaar knippen of opmaken –3 afkappen bij kaartspel (stapeltje in tweeën delen) –4 ophouden of breken met

kappes \ (ook: kappesmoos)o witkool

kappes۰baar \\ \ stenen pot om zuurkool te bewaren; ...boer ~m koolteler; ...huid \ m (kabuis)kool syn. kaboetsj, kappesmoos (→ hödsje/huid)

kappesiener \\ lk\ m kapucijner –1 bedelmonnik v.e. Franciscanenorde –2 peulvrucht, akkererwt –3 zwarte duif met brede halskraag 

kappesiteit \\\ ~ v (mv.kappesiteite) capaciteit, bekwaamheid

kappesjón \\\ [M/J][O: kappesjao] v capuchon, muts op de jas

kappetaal \\\ o (mv.kappetale) –1 kapitaal aanzienlijke som geld –2 (fig) scrotum, balzak

kapriole mv. capriolen, bokkesprongen, luchtsprongen

kapsjtok \\ m (kapsjtök-kapsjtökske) kapstok

kapsones \\\ [J] mv kapsones, ophef, kouwe drukte; [O/M: allegaasje, ambras, bómbarie, poeppekas]

kar \ v (karre-kerke) kar, voertuig op twee wielen

karaktertrèk \\\ \ m karaktertrek

karbelejum \∂\\\ m (g.mv) carbolineum

karbied \  kk\ m.stofn carbid

karbiedlamp \ kk\ ~ v carbidlamp

karbónpepier \\ \lk~ [O/M] o carbonpapier

kar۰hings \\ m karhengst, afgedankte dekhengst, alleen nog te gebruiken ‘voor de kar’; ...hónd [O] karhond, trekhond

karjaer \\ v carrière, loopbaan syn. loupbaan

karkol \\ v (mv.karkolle) caracole, eetbare huisjesslak, wijngaardslak

karmienroad \ lk\ \ karmijnrood

karneval \\\ [J]m carnaval o, vastenavondfeest; [O/M]: vastelaovend

karper ~∂ [J] m (karpersj-kerperke) karper, riviervis; [O/M]: kerp

karre \ zw.ww  karren, snel en onbesuisd rijden, syn. broeze

karrebien \ lk\ v (mv.karrebiene) karabijn

karreboum \ ~ m wagenboom, disselboom

karreljón o (mv.karreljóns) carillon, klokkenspel, [O]: karreljóng

karrembool \\\ m carambole, speelpunt bij biljartspel

kar(re)mel \\ m (karmels-karmelke) karamel

karrentaen \\\ v quarantaine, gedwongen afzondering

karre۰peerd \\ ~* o –1 karrenpaard –2 zware logge vrouw, syn: kadderols; ...raad ~ o karrenwiel

karresel \\\ v (karreselle-karreselke) carrousel, draaimolen, syn: drièmeule, meulekes, toernee

karresjpoor \ ~ o karrenspoor syn. karregelei

karrevaan \\\ m (mv.karrevane) karavaan

karre۰vrach \ v karrenvracht; ...weeg \ ~*  m de route in ’n mergelgroeve, die wordt gekend door de in de muren uitgesleten sporen van de uiteinden van de assen van de mergelkarren

kartoesj \ kk\  v (kartoesje-kartuusjke) cartouche, kardoes, schietpatroon

karwatsj \\ v (mv.karwatsje) karwats, stijve lederen zweep met knop

kas \ v –1 (kaste-keske) het meubel: kast –2 (kasse-keske) kas, beschuttend omhulsel, foedraal (als in: ougkas, brujkas, reloozjekas) –3 geldvoorraad: de kas van ’n vereiniging –4 de staande, samengebonden schoven van veldvruchten 

kas۰bloom \ \ v kasbloem; ...book \ o kasboek; ...greunte \\ v kasgroente; ...sjtök \ o kasstuk

kasjèt o cachet, uiterlijke schoonheid, waardevolle omlijsting, originaliteitskenmerk kas۰kóntrol \ \ v kascontrole; ...plentsje ~ o.vkw  fig. kasplantje;

kassa \\ –1 v (kassaas-kassake) kassa, plaatskaartenloket –2 tsw uitroep bij financiële meevaller

kassabón \\\ m kassabon

kasse \ zw.ww het opzetten van samengebonden schoven van veldvruchten

kasseer \\ m (mv.kasseersj) kassier

kassej \\ [O/M] (Fr: chaussée) m (mv.kassejje) kassei –1 keisteen syn.kingerköpke –2 straatweg, steenweg (syn:→sjteiweeg

kasserol \\\ [O] v (kasserolle-kasserölke) kastrol (Fr.casserole) koperen braadpan

kassèt \\ v (kassèttes-kassètsje) –1 sierdoos, geldkist –2 cassette [J]

kassètte۰bendsje \\\ \ o.vkw cassettebandje; ...dèk \ o cassettedeck; ...rekaorder \\\ m cassetterecorder

kassiaer \\\ v (kassiaeres) kassière, caissière

kastanjètte \\\ mv castagnetten, handkleppers

kastelein \\~ m kastelein, caféhouder, syn: kaffeehouwer

kastrasie \~\ v castratie

kastrere \\ zw.ww castreren

kasuifel \ ~ \ o (mv.kasuifele) kazuifel r.k. misgewaad in liturgische kleur

kat v (katte-ketteke) kat, poes

kater ~ m kater -1 (katersj-kaeterke) mann. kat –2 onaangename gesteldheid na drankgelag of tegenslag: nao dae vläög houw iech ‘t  ’s anderendaags ‘ne behuèrleke kater; syn: → keigel

katerjach ~ \\ v troep (stoeiende) kinderen,  kinderschaar

katriene(r)bloom \ lk\ \ (ook: sinte-katriensbloom) [O/M] v (plantk.) tuinchrysant; [J: krizant ] (St.Catharina 25 november

kattebelke o.vkw kattebelletje, klein niet-vormelijk briefje

kattedraal \\\ v (mv.kattedrale) kathedraal r.k.

kattegejengel(s) \\ \~\o kattenmuziek –1 gekrol van katten –2 slechte onwelluidende muziek of gezang

kattegiesmes \\ kk\\ [M] m catechismus, r.k.[O]: kristelièr

kattekzekroed \ \ lk~ o kaasjeskruid, wortelstok van bep. bloem (geneesmiddel tegen abces)

kattekómbe \\\\ v catacombe, steengroeve m.n. als begraafplaats der eerste christenen in Rome, waarvan in Valkenburg (zuidhelling Plenkertstraat) ‘n nabootsing bestaat

kattekómbe-graver \\\\ ~\ mv catacombe-graven;  in de familiegrafkelders op het oude gedeelte van het kerkhof aan de Cauberg bevinden zich heuse catacombe-graven

katte۰kop \ \ m kattenkop; ...kwoad \ o kattenkwaad, guiterij

katteliek \\ lk~ -1 bn katholiek r.k. –2 m belijder van r.k. godsdienst

katteloog [O/M] m (katteloge) cataloog, catalogus; [J]: katteloges

kattenaat \ \ bn.stofn streepjeskatoen, glanzende stof in satijnbinding: zie droog ‘t sóndes nog ‘ne gebloomde kattenate sjolk

katten۰derm \ ~∂ m -1 darm v.e. kat -2 snaar v.e. viool; ...drek m.verz.n –1 uitwerpsels v.e.kat –2 (i.s.m. dat ies geine ...) iets van geringe waarde; syn. kattepies

katte۰oug \ \ o kattenoog –1 oog als v.e. kat –2 reflector in het wegdek; ...pies  kk\  m verz.n  kattenpis –1 urine v.e. kat –2 (dat ies geine ...) iets van geringe waarde; syn. kattendrek –3 enigszins slechte drank;  ...poekkele  kk\ mv kapsones, syn. bokkesjprung, sjtrapatse, sjprewietse, sjpergietse, tuèn

kattepuul \ kk\ m (kattepule-kattepuulke)  katapult (Fr: catapulte) -1 historisch schiettuig, blijde -2 zelfgemaakt schiettuig van vorktak met elastieken; syn: flietsj

katte۰sjprunk \  ~ m (kattesjprung \ \ -kattesjprungske \ \) –1 sprong als v.e.kat –2 korte afstand: ’t ies mer ‘ne kattesjprunk syn. sjteinwörp; ...sjtart \ m1 staart v.e. kat –2 (plantk.) plant met purperen bloemen in kattenstaartvorm, zoals heermoes, kleine lisdodde en wilgenroosje

kattestraof \\\ v catastrofe, ramp

kattetóng v –1 kattentong –2 koekje of chocolaatje in de vorm v.e.kattentong

kauf ~ (A: Kouv) o (kauver-kejfke) –1 (lett.) kalf –2 (fig.) goedmoedige man, syn. löbbes, kaufmozes

kaufmozes o (g.mv) sul, goedzak syn.löbbes

kaufs۰kop \ \ m –1 kop v.e. kalf –2 (fig.)  domoor, botterik; ...kortelèt \\\ v kalfskotelet; ...laer \ o kalfsleer; ...lap \ m plat stukje kalfsvlees

kaufvleisj ~~ (A: Kouvfleäsch) o kalfsvlees

kaum ~ (A: kaum) bw amper, nauwelijks, ternauwernood,  syn: tenejjernoad

kauve \ zw.ww kalven –1 (v.koeien) ’n kalf werpen –2 (v.grond, mergel e.d.) afkalven, inzakken, afbrokkelen (v.pilaren in grot)

kauver۰juud ~ kk\ m ‘kalverjood’, flauwe onnozele vent; ...leefde \ v kalverliefde; ...zeil ~ o kalvertouw, stevig maar zacht touw t.b.v. ‘n kalf

kavaak(sj) \ ~ o (mv.kavaker/kavaaksje) kanjer, joekel, gevaarte, kokker; syn: jabbes, kabejjer, knab, knao, knoes

kavalje [O] o vervallen huis, oud versleten kledingstuk of voorwerp

kavere zw.ww  garanderen, bezweren, verzekeren syn. garrendere, verasserere -2

kavveleriej \\\kk\ v cavalerie

kavveljee \\\ m cavalier, ridderlijk heer

kawauw \\ [O] m inzet, energie, pit, syn. → kevoek

kazak \\ [O] m  lange mans-overrok met wijde mouwen, boezeroen

kazern \ \∂ v (mv.kazernes) kazerne

kazino \\\ o (mv.kazino’s) casino, speelcasino

kazinobroad \\\ \ o casinobrood, in bus gebakken vierkant en geribd witbrood

kazjemat \\\ v (mv. kazjematte) kazemat

kazjevak \\\ [O] m (kazjevakke-kazjevekske) kazavek, wijde vrouwenmantel met mouwen

kazjeweel \\\ bn casueel, frappant, als toeval merkwaardig, curieus syn.kuurjeus

kebaal \\ [J] o kabaal, lawaai, rumoer, herrie; [O/M]: sjpektakel, lewej

kebao \\ [O] (ook: kebang) m  (kebaos-kebäöke) (Fr: capote) kapotjas, cape, schoudermantel met hoofdkap

kebouter \ ~ m (keboutersj-kebuiterke) kabouter, gedienstige goedaardige huisgeest syn. auvermenneke

kedètsje \\ o.vkw kadetje; hard, klein broodje met dwarse deuk

kedo \\ [M/J] m (kedo’s-kedoke) cadeau, geschenk, [O]: gesjink

kedo۰bón \\ \  m cadeaubon; ...pepier \ lk~ o cadeaupapier

keduuk \ kk\ (Fr:caduc)(A: kaduck) bn kaduuk, kapot syn. kepot, fetuuj –1(v. personen:) afgeleefd, zwak, uitgeblust –2 (v. zaken:) versleten, bouwvallig

I keek \ m (keke-keekske) cake, luchtig zacht gebak, voornamelijk bereid uit bloem, melk en eieren

II keek ~* m schreeuw, gil

I keel m (kele-keelke) –1 kiel, loshangend overhemd met mouwen, boezeroen, [O] kazak

II keel ~* [O/M] m kerel, (ongure) vent ; [J]: vent

keep ~ m (kepe-keepke) cape, regenmantel,  schoudermantel

keer۰beursjtel ~* ~ m straatbezem syn. sjtraotebessem; ...geld ~ muntgeld dat bij het ‘keren’(schoonvegen) wordt gevonden

keersj ~* v (keersje-keersjke) kers (steenvrucht)

keersj۰aovend ~* \\ m kerstavond; ...bal ~ m kerstbal (versiering in kerstboom); ...boum ~ m kerstboom; ...broad \ o kerstbrood; ...daag ~ m kerstdag; ...den ~\ v spar(reboom) met de bestemming van kerstboom

keersje ~* bn.stofn. kersen, van kersenhout;  keersje۰bónbón ~* \\ m kersenbonbon; ...boum ~ m kersenboom; ...koon ~* m kersenpit; ...körf ~∂ m kersenmand;

keersjentied ~*~ m kersentijd

keersje۰plök ~*\  m kersenpluk; ...vla ~ \ v kersenvlaai

keersj۰fiès ~* \ o kerstfeest; ...kind ~ o kerstkind; ...kónzaer \\ o kerstconcert; ...krenske ~ o.vkw kerstkransje; ...kruub kk\ v kerstkribbe; ...leed ~\ o kerstlied; ...man ~ m kerstman

keersjmert ~* ~ v kerstmarkt;

Keersjmes ~*\ m Kerstmis r.k.hoogfeest van Jezus’ geboorte 25 december

keersj۰mès ~* \ v kerstmis (mis tot viering van Kerstmis); ...nach \ v kerstnacht; ...pakkèt \ o kerstpakket

keersjroad ~*\ bn kersrood, kersenrood

keersj۰roas ~* \ v kerstroos syn.keersjsjter; ...sjpölle \ mv kerstspullen; ...sjtal ~ m kerststal; ...sjter \ v kerstster –1 versiering in de vorm v.e. ster –2 benaming v.e.sierplant syn. keersjroas; ...sjtökske \ o kerststukje, bloemstukje voor Kerstmis; ...sjtol \ m stol; luxe kerstbrood; ...tied lk~ m kersttijd; keersjveersj ~*~ bn kersvers

keersj۰verhaol ~* \~ o kerstverhaal, -vertelling; ...versering \\ v kerstversiering; ...wunsj ~ v kerstwens

keerts ~* v (keertse-keertske) –1 kaars –2 bloem: koningskaars

keertse۰febriek ~*\ \ kk\ v kaarsenfabriek; ...luuchter  ~* m  kaarsenkroon, lichtkroon voor kaarsen; ...persessie ~\ [O] v kaarsenprocessie; ...vèt \ kaarsvet; ...wiejing kk\ v kaarsenwijding

keertsje ~* o.vkw kaartje inz. toegangsbewijs keerts۰leech ~* \ o kaarslicht; ...rech \ bn.bw kaarsrecht

kees۰deiler \ ~ m kiesdeler; ...krink ~ m kieskring; ...rech \ o kiesrecht; ...sjief lk\ v kiesschijf; ...toan \ m/v kiestoon

keezjem ~*\  [O] (Fr. quinzaine) m loon van twee weken

keigel ~ m (keigele–keigelke) –1 kegel –2 gedragingen, uitingen of gevolgen van dronkenschap (hoofdpijn, stinkende adem, dubbele tong etc). syn: kater

keigelaer ~\ m (mv.keigelaersj) kegelaar

keigel۰baan ~ \ v kegelbaan; ...bol ~ [O/M] m  kegelbal, [J] keigelbal; ...bónd ~ m kegelbond

keigele ~ zw.ww kegelen

keigel۰jóng ~ \ m kegeljongen, die de kegels opzet →keigelopzètter ; ...klok \ v scorebord bij kegelspel in de vorm van ’n halve klok met ’n schaalverdeling van 0 t.m. 9; ...kluup kk\ v kegelclub; ...opzètter \\ m persoon die de omvergeworpen kegels aangeeft, ze ook weer opzet en de kegelbal terugrolt naar het begin van de baan, ...sjpel ~ o kegelspel; ...sjport \ m kegelsport

keihel \~ [J] bn.bw  fig. keihard, onaandoenlijk; [O/M]: ieskoud

keizerriek \ lk~ o keizerrijk

keizersj۰bloom \\ \ v korenbloem; syn: korebloom; ...kroan \ m keizerskroon

kej \ v (kejje-kejke) ijsglijbaan

kejje \ zw.ww glijden op ‘n ‘kej’

kejjelek \\\ [O/M] bn.bw kouwelijk, [J]: kouwelek –1 gevoelig voor koude –2 fris, kil: ’t ies kejjelek waer

kekau \\ m.stofn. cacao

kekau۰boan \\ \ v cacaoboon; ...boter v cacaoboter: kekauboter weurt dèks gebruuk es luuppevèt

keke *~ zw.ww schreeuwen, gillen syn.kwake, sjriève

kekert ~* m (mv.kekerte) schreeuwlelijk, kwaker, syn.kwaakzak

kelder۰gewölf \\ \~∂ keldergewelf; ...graaf ~ o graf in grafkelder; ...henske \ o rode peperboompje; ...kas \ v kelderkast; ...loch \ v kelderlucht, vochtige vunzige lucht; ...look ~* o keldergat; ...luuk lk\ o kelderluik; ...sjlek \ v kelderslak, grijze gestreepte naaktslak; ...verke ~∂ pissebed, syn.meuleverke, wild verke; ...vinster ~ v kelderraam

kelk ~∂ v (kelke-kelkske) kelk, drinkbeker

kelkblaad ~∂ ~ kelkblad, blad v.e. bloemkelk

kelle zw.ww  tintelen (van de handen), prikkelingen voelen door overgang van koude naar warmte: wie iech vanoet die kouw heimkaom, begoeste miech de heng te kelle

kelner \ (D) m (kelnersj-kelnerke) kelner syn.ober

kelnere \\ zw.ww werken als kelner, syn. obere: hae haet jaorelank gekelnerd bie de Kuèt

kelnersjmets o kelnersmes, sommeliersmes

kelver ~∂ [O] →kervel

kemasj (Fr: gamache: slobkous) m (mv.kemasje) (militaire) schoen met hoge schacht/ beenkap

kemediant \~\~ m (mv.kemediante) komediant –1 komediespeler –2 fig. aansteller, veinzer syn. aansjtèller

kemedie \ ~\ v komedie -1 blijspel, toneelspel -2 valse ijdele vertoning syn. aansjtèlleriej

kemeel \ \ m (kemele-kemeelke) kameel

kemeelzaal \ \ \ m kameelzadel (meubelstuk)

kemelendriever \\\ lk~ m kameeldrijver

kemiek \ \ -1 m komiek, grappenmaker –2 bn.bw komiek, potsierlijk, koddig, [J]: komies

kemies \ lk\ m (mv.kemieze) commies, douanier, ambtenaar invoerr. & accijnzen, tol-ambtenaar

kemiesse \ kk\ [O/M] v (kemiesses-kemiesseke) boodschap, huishoudelijke inkoop: iech sjiekde-n ‘m kemiesses doon; [J]: boodsjap

kemiesse۰kerke \ kk\ \ [M] o winkelwagentje; ...tesj \ [O/M] v  boodschappentas syn. kalbas, [J]: boodsjappe-tesj

kemillenthee \\\ \ m kamillethee, heilzame drank / aftreksel van kamille-bloem t.b.v. ‘n abces

kemissie \ \\ v (kemissies-kemissieke) commissie –1 opdracht, order –2 groep personen met bepaalde opdracht

kemme zw.ww kammen

kemood m (kemodes-kemeudsje) commode, ladetafel

kemp ~m (g.mv) kemp, hennep

kemper ~ m camper, kampeerwagen; syn. kampeerwage

kemping ~\ [M/J] m camping, kampeerterrein

kempinggaas \\ \ o campinggas

kempzaod ~ \ o hennepzaad

kemsel \ o –1 kamsel -2 kammeling

kemune \ lk~ \ [O/M] v communie (r.k.) [J: kemunie \\\]

kemune۰bank \ lk~ \  ~ v communiebank; ...fiès \ o communiefeest; ...jeske \ o.vkw communiejasje of -pakje; ...klètteke \\\ o.vkw communiejurkje; ...printsje ~ o.vkw communieprentje

kenalje \\\ o.verz.n (Fr) canaille, gespuis, tuig,  janhagel syn.→ krauw

kenl \\ m.stofn.kaneel

kenl۰piepke \\ lk~ o.vkw kaneelpijpje; ...sjtaefke \ o.vkw kaneelstaafje; ...sjtekske \ o.vkw kaneelstokje; ...soekker kk\ m.stofn. kaneelsuiker

kenkee ~\ m (mv.kenkees) quinquet, olielamp (→sjmoutlamp), (later) petroleumlamp met cylinderglas, Fr.uitvinder: Quinquet)

kenk-olie ~~*\ m.stofn. (raap)olie voor de kenkee

kenón \\ o (kenónne-kenunneke) kanon

kenónnevleisj \\ ~ o kanonnenvlees, kanonnenvoer; syn. kenónnevoor

kenóns۰kop m scheldn. bolhoofd, dikkop, syn: waterkop; ...sjeut \  ~ m kanonschot; ...zaat \\ ~ bn.bw stomdronken

kentig ~\  bn kantig

kentoar \\ o (kentoare-kentuèrke) kantoor

kepabel \~ bn capabel, bekwaam

kepel \\ v (kepelle-kepelke) I gebedshuisje II muziekkapel, instrumentaal muziekgezelschap III dakkapel IV dagvlinder

kepelmeister \\ ~ m kapelmeester, dirigent syn. dirizjent

keper ~* m -1(kepersj-keperke) dakspant, rib van kapgestel, balkje van 7 x 5 cm -2 stof in keperbinding, diagonaal weefpatroon

kepernagel ~* ~ grote spijker van 9 cm om de keper te bevestigen

keplaon \\ m (kepläöns-kepläönsje) kapelaan

kepoen  lk~ m (mv.kepoene) kapoen, gesneden haan bestemd om vetgemest te worden

kepok \\ m.stofn. kapok

kepot \\ bn kapot –1 stuk, beschadigd v.goederen syn. fetuuj, keduuk –2 dood: al huits doe miech kepot  -3 doodmoe, afgemat, bekaf syn. fetuuj, keduuk, kepotmeug –4 ontzet, verslagen, overmand: dao bin iech ’n week

kepot van gewaes

kepotheudsje [O] o.vkw bepaald vrouwenhoedje(met lint/strik), gedragen door ‘n bejaarde weduwe

kepotmeug bn doodmoe, syn. kepot, fetuuj, keduuk, doadmeug, poem

kepötsje \\ o.vkw  condoom, syn.pariezer

keppelke \\ o.vkw keppeltje, schedelkapje (gedragen door priesters/joodse mannen)

kepperke o.vkw –1 klein bierglas, [O]:kapperke syn. sjöpke  –2 oostindische kers

–3 kappertje, gesloten bloemknop als specerij

kere ~* zw.ww schoonvegen met bezem: wae keert allewiel nog de sjtoep?

kerfsjtek ~∂ \ m (Th.D.kerf) kerfstok

kèrk ~∂ v (kèrke-kèrkske) kerk

kèrk۰book ~∂ \ o kerkboek; ...deens \ m kerkdienst; ...dörp ~∂ o kerkdorp, dorp met eigen r.k. kerk

kèrke۰blaedsje ~∂ \ o.vkw kerkenblaadje; ...geld ~ [O/M] o kerkengeld, parochiebijdrage; ...koar \ o kerkkoor, [O: m kèrkezank]

kèrkelek ~∂ \ bn kerkelijk

kèrke۰sjleutel ~∂ ~ m slanke sleutelbloem, primula; ...sjtool \ kerkstoel

kerkesvolk \\~∂ o ‘karretjesvolk’ benaming  voor vrijgevochten, nomadische bevolkingsgroep

kèrk۰gank ~∂ ~ m kerkgang –1 het naar de kerk gaan –2 eerste gang naar de kerk na ziekte of bevalling (als het kind 6 weken oud is, maakt de moeder de ‘kèrkgank’, om zich te laten uitzegenen); ...hof \ o kerkhof, [O: m kèrkef]; ...meister ~ m kerkmeester, lekenlid v.h. kerkbestuur; ...örgel ~ m kerkorgel, [O]: ...ölger; ...petroan \\ m kerkpatroon, patroonheilige v.e.kerk; ...pileer \~* m -1 kerkpilaar –2 fervent kerkganger; ...tore ~* m  kerktoren; ...uul lk\ m kerkuil, torenuil; ...wiejing lk\ v kerkwijding

kerme \∂ zw.ww kermen, jammeren van pijn

kèrmes ~∂  m lett.kermis (oorspr.gedenkdag van de kerkwijding) -1 plaatselijk volksfeest –2 kermisterrein –3 fig.vrolijk rumoer, wilde boel, stampij

kèrmes۰bèd ~∂ \ o kermisbed, op de vloer gespreid bed, paljas; ...geld ~ mv  zakgeld voor de kermis; ...ges \ mv kermisgasten; ...kraom  \ m kermiskraam; ...vla \ verz.n vlaaien als kermisgebak

kerp ~∂ [O/M] m (kerper-kerperke) karper, riviervis

kerpèt o (kerpètte-kerpètsje) karpet, losliggend rechthoekig vloerkleed

kerpuul → krepuul

kersjeer۰naold  \\ \ v haaknaald syn: haokelnaold; ...werk ~∂ o haakwerk, syn: haokelwerk

kersjere \\ (methatesis: kresjere) zw.ww  haken (handwerken)  (Fr:crochet) syn. haoke / häökele

kers(j)èt \\ o (mv.kersjètte) korset, keurslijf, rijglijf

kertale \\ mv gruzelementen, scherven

kerteer o kwartier (kertere-kerteerke)

kertón \\ [M/J] m (kertóns-kertunneke) stuk karton, bordpapier; [O: kertóng]

kertónne [M/J] bn.stofn van karton, kartonnen [O]: kertónge)

kervat →krevat

kerve ~∂ zw.ww kerven, inkepen, insnijden

kervel ~∂ m –1 g.mv kervel (schermbloemig plantengeslacht); [O] kelver ∂ –2 stuk baksteen om uit te vullen

kervelsop ~∂ \ v kervelsoep

kesjot \\ [O] o cachot, gevang(enis), kerker, cel, nor, petoet (A: Kaschott)

kesjtaanjel \ ~\ [O/M] v (kesjtaanjele-kesjtaenjelke) kastanje, boomvrucht; [J]: kesjtanjel

kesjtaanjelebroen \ ~\\ ~ kastanjebruin –1 bn kastanjebruin van kleur –2 o de kleur kastanjebruin

kesjtl \\ o (kesjtièle-kesjtièlke) kasteel

kesjtl۰hièr \\ \ m kasteelheer; ...rewien \ lk\ v kasteelruïne; ...viever lk~ m kasteelvijver

ketel ~*  (ketele-ketelke) ketel

ketel۰fliekker ~* kk\ m ketellapper; ...hoes lk~ o ketelhuis; ...meziek \ lk~ m ketelmuziek; ...sjtein ~ m ketelsteen, kalkafzetting in ketel

ketoen lk~ m stofn. katoen

ketrienebloom \lk\ \ v tuinchrysant (St.Catharinabloem)

ketrol \\ v (ketrolle-ketrölke) katrol, hijstoestel

kets \ v (mv.ketse) kat (fig.) twistzieke, vinnige, snibbige vrouw of meisje

ketsj \ [O] (Th.D) m.verz.n gedroogde schijfjes appel of peer

ketsje \ zw.ww -1 ketsen, schampen, afstuiten –2 vuurslaan m. vuursteen (op Paaszaterdag) voor het nieuwe Paasvuur

ketteke \\ o.vkw (mv. kettekes)–1 katje (bloeiwijze) wilgenkatje, elzekatje, hazelaarskatje –2 drop, zoet dropje in vorm v.e.katje

kètting \ v (kèttinge-kèttingske) ketting

kètting۰bloom \ \ v paardenbloem syn: piesbloom; ...breef \ m kettingbrief; ...hónd ~ m kettinghond; ...karresel \\\ v kettingcarrousel, zweefmolen syn: sjlingerkarresel; ...kas \ v kettingkast; ...ruiker ~ m kettingroker; ...zaeg \ v kettingzaag

keu \ m –1 keu, biljartstok

keuke ~ v (keukes-keukensje) keuken

keuke۰deur ~ ~ v keukendeur; ...kas \ v keukenkast; ...sjtool \ m keukenstoel; ...taofel \v keukentafel

keukske \ o.vkw  koekje, kaakje (versnapering)

keukskestrómmel \\ \ v koekjestrommel

keul \ bn.bw koel

keulbleudig \ \ bn.bw koelbloedig

keulde \ [O/M] v koelte, koelheid; [J]: keulte

keule \ zw.ww koelen

keuler \ m koeler, koelinstallatie onder buffet

keul۰hoes \ lk~ o koelhuis; ...kas \ v koelkast; ...tore ~* m koeltoren; ...wage ~ m koelwagen

keuning ~ m (keuninge-keuningske) koning –1 monarch –2 langste, middelste kegel (bij kegelsport) –3 speelkaart –4 schaakstuk

keuningin ~ v (keuninginne-keuninginneke) koningin –1 monarch –2 schaakstuk

keuninginnendaag ~\\  ~ m koninginnedag

keunings۰beer ~\ o koningsbier, vat bier als traktatie v.d.schutterskoning; ...broad \ koningsbrood →keuningskook; ...hoes lk~ o koningshuis; ...keigele ~ o wedstrijd om het persoonlijk kampioenschap v.e.kegelclub; ...kook \ m koningsbrood, brood waarin verborgen boon bij Driekoningenfeest; ...kriè \ zw.ww het hoogste woord hebben;  ...kroan \ m koningskroon; ...sjete \ st.ww koningsschieten; ...sjeut ~* m koningsschot; ...vogel ~ m koningsvogel; ...zilver ~∂ koningszilver

keuninklek ~\ bn.bw koninklijk

keuninkriek ~\ lk~ o koninkrijk

keus \ v (mv.keuzes) keuze, keus, mogelijkheid of gelegenheid om te kiezen

keutel ~ m (keutele-keutelke) -1 drol –2 dreumes syn. apekeutel

keutelaer ~\ m keutelaar, beuzelaar syn. zanikbaer

keutele  ~ zw ww zaniken (ook: krintekeutele)

keutelevenger ~ \  m (scherts.) plusfour, pofbroek, syn. poefbrook, sjmoekkelbrook

keutelswerk ~ ~∂ o prutswerk syn. fietsjelswerk

kevere ~ zw.ww doppen, gedroogde erwten of  boontjes uit de peul halen syn.paole, luite

kever(t) ~ m (keverte-keverke) kever

kevoek \ kk\ [O/M] m (g.mv) fut, temperament, levenslust, daadkracht, syn. euvergaaf, innerzjie, inzat, foek kamauw, kawauw, majeng, mood,koeraasj, petaj,  troef (→ foek Fr: fougue)

keze \ onr.st.ww (kees-keus-koos-gekoze) kiezen

kezien \ lk\ o (keziene-keziensje) kozijn, raamwerk

kiebbel kk\ (D: Kübel; A: Kibbel) m (kiebbele-kiebbelke) –1 kiebelton, strontvat (vergaarbak) (ton met deksel als w.c.) in de kolenmijn –2 viespeuk, vieze vent: dat ies ‘ne vieze kiebbel

kiebbelmajoor kk\  \\ m scherts. aangewezen persoon, die in de kolenmijn belast was met het opruimen van de kiebelton, syn.kiebbelen-inzenjeur

kieddele kk\ zw.ww kittelen, kietelen

kieddel(t)ig kk\ \\ bn kittelachtig, geveulig veur kieddele

kiek lk~ m kijk, zicht, uitzicht

kiek۰daag lk~  ~ m kijkdag; ...doas \ v –1 kijkdoos –2 tv-toestel

kieke lk~ st.ww (kiek-keek-gekeke) -1 kijken –2 zien (→ zeen)

kieker lk~ m (kiekersj-kiekerke) –1 kijklustig persoon; aanschouwer: miè kiekersj es kuipersj –2 verrekijker

kiek۰hoos lk~ \ m kinkhoest, kijkhoest; ...kas \ v kijkkast, tv-toestel; ...leukske ~* o.vkw kijkgaatje, spion; ...-oet lk~ [O] m etalage; ...operasie \\~\  v kijk-operatie; ...siefer lk~ o kijkcijfer

kieksjozeriej (Fr) kk\ \ \ v.verz.n -1 lett. snuisterijen, kleinigheid syn.kraom, prölleriej –2 fig. onbeduidendheid, te verwaarlozen bijzaken

kiel lk\ (kiele-kielke) wig, keg, keil

kiele lk\ zw.ww keggen

kielle-kielle kk\ kk\ bw ternauwernood, kantje boord; op ’t nippertje; syn. op ’n haor nao, op ‘t niepperke

kieme kk\ zw.ww kiemen v. zaad, ontkiemen, ontspruiten

kien ~ -1 tsw kien, uitroep bij kienspel: iech höb kien (Fr.quine) –2 bn kien, slim, bijdehand, pienter syn.loas

kienaovend lk\  \ m kienavond

kiendsj kk\ bn.bw kinds

kiene lk\ zw.ww kienen, het kienspel / bingo  spelen

kien۰kaart lk\ ~ kienkaart, speelkaart v.h. kienspel; ...moor \ v fervente deelneemster a.h. kienspel syn.kienvot; ...sjteineke \ o.vkw kiendop

kiep kk\ [O] Th.D. halfronde rugkorf v.e. marskramer

kiepe kk\ zw.ww keepen, doel verdedigen

kieper kk\  m keeper, doelman, doelverdediger bij balspel

kiepkar kk\ \ v kipkar → sjlaagskar

kieppe kk\ zw.ww  kippen, kiepen, kieperen, kantelen, doen omslaan

kiep۰sjtool kk\ \ kiepstoel, gestel waarin men wagens laat kiepen; ...wagel ~ m kiepwagen, wagen met zijdelings kantelbare laadbak

kièr \ m (mv. kière) keer, maal, zich herhalend voordoende: al de kière dat iech ‘m gezeen höb, waor hae neet gesjore

kre \ zw.ww omkeren, wenden, toekeren: hae sjeen gieftig op miech te zin, hae kièrde miech de röğ

kr۰krink \ ~ m keerkring; ...punt ~ o keerpunt; ...rol \ v katrol, keerrol om aanraking van touw of kabel met de hoek te vermijden; ...ziej  kk\ v keerzijde

kies kk\  v (kieste-kieske) kist

kiès \ –1 m (kièze-kièske) kaas: iech höb veur ónderweeg e paar kièskes mètgenómme –2 verz.n kaas als zuivelproduct: e bruèdsje mèt kiès –3 keest (pit, kern, merg) v.e. struik, plant of boomvrucht

ksboer \ ~ m kaasboer

kieskauf kk\ ~ o kistkalf

ks۰klok \ \ [O] v kaasstolp; [M/J] kièssjtolp ~∂; ...koorsj ~v kaaskorst; ...kop \ m Hollander (met hoogblond haar) (scheldn.) syn: vösjmoel, →hollender, vraeme; ...mets \ o kaasmes; ...sjaaf \ v kaasschaaf

kiessje kk\ zw.ww –1 aanhitsen, ophitsen, afgunst opwekken (klanknabootsend) –2 kissen, kiskassen, sissend geluid maken bij het braden of het door water afkoelen van heet ijzer –3 (iron.)geil zijn: dat ies eine dae kiesj

kieste kk\ zw.ww –1 fig. kisten, kleinkrijgen: laot diech neet kieste –2 lett. inkisten van lijk

kiet kk\  I [M] m kit, kleef- of opvulmiddel II bn quitte (Fr): hae haet kiet gesjpeeld

kietseklein kk\ \ bn erg klein

kietsj kk\ I v –1 klokhuis v. appel –2 strot, keel; hae pakde n’m bie de kietsj II [O/M] m kitsch, namaak, nep, schijnkunst, [J]: kitsj

kietsje kk\ zw.ww –1 met boormesje het klokhuis uit ’n appel verwijderen –2 wurgen, kelen syn. wörge

kietsjerig kk\ bn kitscherig, niet werkelijk artistiek

kietske kk\ o.vkw  beetje, tikkeltje

kiette [M] zw.ww kitten, met kitmiddel aaneenlijmen

kiezel kk\ m.stofn. kiezel, kies, grind

...koel lk\ v grindgroeve; ...sjtein ~ m kiezelsteen

kilemaeter \ \ m kilometer

kilemaeter۰paol \\ \ m kilometerpaal; ...pries lk~ m kilometerprijs; ...tèller \ m kilometerteller; ...vergeujing \\ v kilometervergoeding

kilo kk\ m (mv.kilo’s) kilo, kilogram

kin \ v (kinne-kinneke) kin, ronding van de onderkaak

kinbaar bn kenbaar

kind ~ o (kinger-kinneke) kind

kindsj۰bein \ ~ bw kindsbeen; ...deil ~ o kindsdeel (ook kingersjdeil); ...kinger \ mv kindskinderen, nageslacht; ...körf ~∂ m –1 luiermand –2 baby-uitzet

kingeraasje \  ~ v kinderage, kinderachtigheid, kleinzieligheid

kinger۰bèd o –1 kinderbed –2 kraambed; ...bèdtied \ \~ m kinderbedtijd; ...biesjlaag ~~ m kinderbijslag; ...echtig \ bn.bw kinderachtig; ...fiès \ o kinderfeest; ...gaods \ tsw klaagroep: ’kinderen Gods’; ...kal ~ m kinderpraat, domme kletspraat; ...kemune \ lk~ v (r.k.) kindercommunie; ...koar \ o kinderkoor; ...köpke \ o.vkw –1 kinderhoofdje -2 kassei, kinderkopje; ...krenkde ~ v kinderziekte –1 ziekte die vooral kinderen aantast –2 aanloopproblemen; ...kresj \ v kindercrèche; ...leedsje \ kinderliedje; ...leid ~ o kinderleed; ...maot \ v kindermaat; ...optoch \\ m kindercarnavalsoptocht; ...prins [M] ~ kinderprins-carnaval, [J]: jeugprins; ...sjloot ~* o kinderslot; ...sjpel ~ [M/J] o kinderspel [O]: kingersjpeel; ...sjtool \ m kinderstoel; ...vrund ~ m kindervriend ‘Sinterklaos’; ...wagel ~ m kinderwagen

kin۰getal \ ~ o kengetal (telefonie);

kink ~ m (mv.kinke) reizend koopman, kramer, (mars)kramer; syn. (sjpenzele)krièmer

kinmerk \~∂ o kenmerk

kinne I st.ww (kin-koes-gekind) kunnen, in staat zijn II zw.ww [M/J] kennen, weten; [O: st.ww (kin-kant-gekant) ]

kinnebakkes \ \ o kinnebak, kaakgestel, kakement

kinnelek \ bn.bw kennelijk

kinner \ m (mv.kinnersj) kenner, ingewijde

kinnersj۰bliek \ kk\ m kennersblik; ...oug \ o kennersoog

kinnes \ kennis –1 m/v bekende (kinnese-kinneske)(pers.n)  -2 wetenschap v (g.mv) –3 v bewustzijn, besef (g.mv)–4 v vriendschap, relatie (g.mv:) hae haet kinnes aan ‘n wedevrouw

kinnesekrink \ ~ m kennissenkrin

kinnes۰geve \ ~*  onr.st.ww (geve) kennisgeven; ...make ~ zw.ww kennismaken

kinteike \ ~ o kenteken

kios \\ m (kiosse-kiöske) kiosk -1 open (muziek)paviljoen m. podium op stenen onderbouw –2 (houten) gebouwtje voor de verkoop van vnl. lectuur en snoepgoed

klaag۰moer \ lk~ v klaagmuur; ...toan \ m klaagtoon; ...zank ~ m klaagzang

klaam ~ bn klam, vochtig

klaats(j) \ klap, slag, geluid(nabootsing) van vallende vloeistof of voorwerp

klaatsje \ zw.ww klappen met de zweep klabatter \\\ [O] (Th.D.) v houten klep, klaphout, klepper, [M/J]: (kliep)klepper

klabattere \\\ (Fr) zw.ww ravotten, syn: battere, rölse,

klach v  (mv.klachte) klacht

kladde mv  vlerken: hae houw ‘m bie de kladde syn. vlörke

kladdere zw.ww kladderen, slordig verven, schilderen of schrijven

kladdereda(a)tsj \\\\ m  verz.n. (g.mv) santekraam, ongeregeld goedje, sietsewinkel, zootje ongeregeld

klad۰pepier o kladpapier; ...sjrief o kladschrift

klaef۰band [M] \ ~ m klittenband [J]: klitteband; ...kroed ~ o kleefkruid, klit

klaene ~  →klene

klaeve \ zw.ww kleven, klitten, klampen

klaevenaerd \ \ m  kleefaarde, vollersaarde, vettige, kleverige, grijsachtige aarde; geschikt voor het vollen van lakenstof

klage \ zw.ww klagen, ongenoegen of leed uiten

klak \ v (mv. klakke) klak, pet met klep, (Fr:claque) klaphoed

klam \ v (klamme-klemke) tweepuntige hechtbeugel syn.kram

klambös [O] v proppenschieter, klapbus, koker van vlierhout, syn. klapbös, proppesjeter

klamotte mv –1 (afgedragen) kleren -2 geld, duiten syn. monete, moos

klamp ~ v opgespijkerde dwarsplank om planken e.d. bij elkaar te houden, te klemmen

klandiesje \ lk~ [O/M] v g.mv klandizie, [J]:klandisie, syn. kóndsjap, klantekrink (A: Kondschaff)

klank ~ v (klanke-klenkske) klank, muzikaal geluid

klank۰kas ~\ m klankkast; ...lièr \ v/m klankleer, fonetiek

klant ~ m (klante-klentsje) klant

kläöf [O] v gespleten stok om iets tussen te klemmen (v.kloven)

klaor bn.bw –1 helder, lichtend –2 [J] klaar, gereed syn. vaerdig, gereid

klaorbliekelek \ lk~\  bn.bw klaarblijkelijk, onmiskenbaar

kläörde \ v klaarte, klaarheid, helderheid

klaore \zw.ww  het bier helder maken door filtering

kläöre [M/J] zw.ww dagen, dageraad aanbreken, daglicht worden

klaoringskoep \ \ lk~ filterkuip, kuip waarin het brouwbeslag door filtering wordt gezuiverd; de wort wordt namelijk gescheiden van de niet opgeloste bestanddelen, syn.filterkoep, klaorketel

klaor۰kómme \ ~ onr.st.ww (kómme) klaarkomen, gereedkomen; ...leech \ bn.bw klaarlicht: op klaorleechten daag; ...sjpele ~ zw.ww klaarspelen, voor mekaar krijgen; ...sjtoume \ zw.ww klaarstomen, met snelheid gereed maken

klaos \ m klaas; ontoeschietelijk, stijf manspersoon, ook: houte klaos

kläöske \ o.vkw loper om sloten open te steken, dievengereedschap

klapbös →klambös

klap۰breer \ \ o klaphek, valhek syn: vauwere, valdere; ...luiper ~ m klaploper, profiteur, parasiet, bietser, syn: pannelekker, parresiet, próffetäör, sjmachlap, sjmarotser, tesjevöller (Th.D) (D: Schmarotzer)

klappe \ zw.ww –1 klappen, ’n klappend geluid voortbrengen –2 ontploffen, barsten –3 applaudiseren

klappej \\ v (mv.klappejje) klappei, praatziek wijf,  kwaadspreekster; syn. →blejjer

klappejje \\ zw.ww roddelen, kwaadspreken

klapper m (klappersj-klepperke) klapper opbergmap [O]: kepelker

klap۰roas \ \ v klaproos; [O]: kolbloom; ...sjtök \ o klapstuk –1 rundvlees van de klapribben –2 succesnummer bij ‘n optreden; ...sjtool \ m klapstoel; ...taofel \ v klaptafel; ...vinster ~ v klapraam

klarinèt \\ \ v (klarinètte-klarinètsje) klarinet

klas \ v (klasse-kleske) klas –1 groep leerlingen –2 klaslokaal –3 afdeling –4 gradatie (b.v. 2e klas)

klasjenere \\\ [M] zw.ww redeneren, overleggen, bomen, beraadslagen syn., barebinge, boume; euverlèğğe, riddenere [O: parlejje]

klasse \ tsw uitstekend, prima

klasse۰book \ \ o klasboek; ...lraar \\ m klassenleraar

klassere \\ zw.ww klasseren

klasseversjil \ \~ o klassenverschil

klassifisere \\\\ zw.ww classificeren

klatere ~ zw.ww  klateren, kletteren

klats \ m (klatse-kletske) –1 restant v.e. drank of vloeistof –2 hoeveelheid v.e. weke massa (b.v. specie op troffel) –3 ongeldige worp bij kegelspel

klatsje \ zw.ww klappend geluid voortbrengen: klatsj neet zoa mèt die deur

klatsjoar v (mv.klatsjoare) kletsoor –1 afgekapt stuk baksteen –2 (Th.D) dun uiteinde v.e.zweepkoord ook: klatsjoal (Fr. clachoire)

klatter m (klattersj-kletterke) klodder, klonter

klauw m (klauwe-klejke) –1 grote natuursteen, kei –2 poot v.e. roofdier –3 (ord.) hand: blief mèt dien klauwe van miech aaf

klauwe \ (D/A: klaue)zw.ww –1gappen, stelen, roven syn: jatte, rapsjtokke, rouve, sjtele, sjtrietse, tikke –2 klauwen, krabben, gretig grijpen

klauwepiep \ lk~ v  nauwe doorgang (pijp) in het gangenstelsel v.e. mergelgroeve, ontstaan door het wegbreken van ‘klauwen’

klauwiezer \ lk~ o klauwijzer, breekijzer

klaveer \ \ [O] m (mv. klavere) klavier, piano

klaveersjloot \ \ ~*  o klavierslot

klaver ~ m (mv. klaversj) klimijzer, klauterijzer

klaverblaad ~~ o klaverblad –1 blad van de klaver –2 ongelijkvloers verkeersplein

I klavere ~ I v – 1 klaveren, klaverfiguur, ornament v.e. klaverblad –2 (mv) klaveren, benaming voor de zwarte, klavervormige  speelkaart in het kaartspel: van de klavere houw zie klaverenaos, klaverekeuning, klaveredam en klavereboer in de heng; syn.kliè; II zw.ww [O](A:klavere) klauteren, klimmen syn. kleddere, klumme

II klavere \ \ mv handen, tengels, klavieren, syn. jatte, graviaote, heng

klaverjasse ~\ zw.ww klaverjassen (kaartspel)

kleddere [O/M] zw.ww klauteren, syn. klavere, klumme [J]

kleef ~ m (mv.kleve) klif, bodemverheffing, steilte, (vgl. Klevert/Haasdal)

kleefiezer \ lk~ kloofijzer, zwaar wigvormig bijl om hout te kloven, splijtijzer, wig

kleer \ v (klere-kleerke) klier –1 elk vochtafscheidend orgaan –2 vervelend, onuitstaanbaar mens

klei ~ m soortn. klei, grondsoort

kleid ~ (kleijer-klèdsje) japon, jurk

kleidoef ~ lk\ v kleiduif

kleijaasj [O/M] v verz.n kleding

kleije \ zw.ww –1 kleden, voorzien van kleren –2 kleien, boetseren

kleijer ~ mv. verz.n.(vkw.kleijerkes) kleren, kledingstukken

kleijer۰beursjtel ~ ~ m kleerborstel; ...haok \ m kleerhaak, ...henger \ m kleerhanger, knaapje; ...kas \ v –1 kleerkast –2 geblokte, sterke man; ...kies \ v kleerkist; ...meker ~* m kleermaker, [O: sjniejder]; ...sjäöre \ mv kleerscheuren

kleij۰hökske \ \ o.vkw kleedhokje; ...kamer kleedkamer syn.kleijlokaal

klein \ bn.bw klein

kleinere \\ zw.ww kleineren

kleingeistig \ ~ bn.bw kleingeestig, bekrompen syn. bekrómpe

klei(n)۰geld \~ o kleingeld, pasmunt; ...kind ~ o kleinkind

klein۰kriege \ ~ st.ww kleinkrijgen; ...kuns  ~ v kleinkunst

kleinoad \ \ o kleinood

kleins \ o (i.s.m. get ...) iets kleins: dao ies get kleins gebore

kleint \ (ook: kleinteke) o (mv.kleintekes) kleintje: -1 het kleinste of jongste van de kinderen: ‘t kleint ies van d’n trap aafgerold –2 klein glas met drank: daot miech mer e kleint

klein۰viè o kleinvee; ...vleisj ~ o scrotum,  mann.geslachtsdelen; ...zièlig \ bn.bw kleinzielig, kleingeestig, syn. bekrómpe

kleisper ~ [O/M] bn frêle, broos  -1 tenger, mager, schraal; syn: frael -2 teer, zwak, syn: görg, sjprok, zjwaak

klem \ I -1 (klemme-klemke) klem, knel, val: dao mós te ’n klem op zètte -2 (g.mv)stijfkramp van de kaak –3 nadruk, drang II bn pred. beklemd, ingeklemd: hae kaom klem te ziette

klem-aaksj \ ~ v boomklem, boomrooi-toestel

klemke \ vkw krammetje, wondhechting

klemme \ zw.ww klemmen

klemsjroef \ lk\ v klemschroef, sergeant; klemtoan \\ v klemtoon

klender \ m (klendersj-klenderke) kalender

klene ~* zw.ww (te) klodderen, dik smeren, smijten van zachte substantie (kalk, verf, boter e.d.) syn: flatsje, sjmiete, kwakke, kwatsje, pratsje, werpe

klengelaer ~\\ m (ook: klengeraer, klenderaer) zwierbol, kroegloper, kroegtijger

klengele ~\ zw.ww zwieren, vaak, lang in de kroeg hangen (Th.D: klengere)

klep \ v (kleppe-klepke) klep

klepper \ m (kleppersj-klepperke) klaphout →kliep(pe)kleppere

kleppere \zw.ww klepperen

klepsje zw.ww (ver)klikken

klepsj(moel) \ lk\ v klikspaan, verklikker

klere \ zw.ww. klieren, vervelend zeuren

klet \ m soortn. kleine klis, kleefkruid, klit; ook: klettekroed syn.klaefkroed: die hange wie klet aanein

kletsj \ m (g.mv) verkoudheid

kletsjkop \\ m kaalkop, kaalhoofdige man

kletsjnaat \ ~ bn kletsnat, doornat,  syn.pratsjnaat, zeikenaat, sjtróntsnaat

kletske \ o.vkw kliekje, drankrest syn.klietske

kletskes۰daag \\~ m kliekjesdag; dag waarop het overgeblevene van vorige maaltijden wordt gegeten, [O/M: örtendaag, otsendaag]; ...zoeper lk~ m iemand die de restjes uit andermans glazen drinkt

kletvol \ ~ bn bomvol, zwaarbeladen: de proemebouw hingk kletvol

kleur v (kleure-kleurke) kleur –1 tint –2 kleurstof –3 overtuiging, gevestigde mening: hae haet kleur mótte bekinne –4 gelaatsskleur: iech zoog tot ‘r ’n kleur kreeg –5 bont gezelschap; die waore dao mèt ’n sjoan kleur bie-ein

kleure \ zw.ww –1 kleuren: ’t kind zoot braaf te kleure –2 blozen: zie kleurde tot achter de oare –3 overdrijven syn. verven: hae haet zien verhaol behuèrlek gekleurd

kleure۰blind \ ~ bn kleurenblind; ...doas \ v kleurdoos; ...douf ~ bn (scherts.) kleurendoof, geen benul van kleuren hebbend;

kleur۰kriet \ ~ o kleurkrijt; ...potload o kleurpotlood

kleve \ zw.ww klieven, kloven, splijten

klèvver \ [M/J] (E) bn.bw clever, slim, knap, syn: sjnögger, loas, sjlum, vernöftig

kliè \ m (g.mv) klaver (vlinderbloemig veldgewas) 

klièblaad \ ~ [O/M] o klaverblad

kliejesjieter(t) \ ~ [O] (Th.D) m inhalig mens; [M/J]: habsjaar

kliek kk\  v (kliekke-kliekske) -1 kliek, samenspannende groep v. personen –2 klik, zijdelingse groef in vloerplank

kliekke kk\ zw.ww klikken

kliembiem kk\ kk\ verz.n.m santekraam, boel, hebben & houwen, syn. sietsewinkel

kliep(pe)kleppere kk\ \\ zw.ww (r.k.) het in de Goede Week in de parochie rondgaan en geluid maken met ’n klaphout (=klepper) i.p.v. klokgelui

kliepsere kk\ \ (Fr. éclipser) zw.ww ertussenuit knijpen, pleite gaan, syn.wegprietsje: hae ies ‘m gekliepseerd

klre [O] zw.ww dagen, dageraad aanbreken, daglicht worden; [M/J]: kläöre

klietse kk\ [O/M] mv. verz.n. kloten syn.kloate, [J]: klitse: hae sjtampde n’m ónder die klietse

klietseklein kk\ \ bn piepklein, miniem

klietske kk\ o.vkw scheut vloeistof / drankrest syn. kletske

klingelsbuul \ kk\ m collectezak met belletje, aan ‘n stok

klink ~ v (klinke-klinkske) -1 deurklink –2 trekketting bij paardentuig

klinke ~ st.ww –1 klinken, heldere klank voortbrengen –2 toasten, proosten, met het glas aanstoten om ‘n heildronk uit te brengen; [O]: knoetse

klinker ~ (mv.klinkersj) –1 (taalk.) klinker, vocaal –2 klinker, straatsteen [O]: plavej

kloaster o (kloastersj-kluèsterke) klooster

kloaster۰beer \ \ o kloosterbier; ....broeder ~ kloosterbroeder syn. kloasterbroor; ...kèrk ~∂ v kloosterkerk, kapel in ’n klooster; ...moer lk~ kloostermuur; ...zuuster kk\ v kloosterzuster, non; syn: nón

kloat \ m (kloate-kluètsje) –1 kloot, teelbal –2 scheldn.sukkel, saaie kerel syn. söl, uèm

kloate (ord.) I zw.ww –1 foppen, bedotten syn. kölle, verneuke: lèt op, hae wilt diech kloate –2 klooien, prutsen, syn. klómmele: wat ies dae dao aan ‘t kloate–3 wk bedrogen uitkomen: dao haet ‘r ziech mèt gekloat II bn klote, beroerd, misselijk, waardeloos, rot, syn. lamlendig, miesselek

kloateriej  \\ \ (ord.) flauwekul syn. flauweköl, ouwhoorderiej (ord.)

kloat۰jeures \ ~* (ord.) m scheldn. sukkel, sufferd, kloot, syn. kloat, kloatzak, kloatversjtoek  m  ...vinke ~zw.ww prutsen →brağğele

klöch \ v (klöchte-klöchske) klucht, kort komisch toneelstuk

klöchtig \ bn.bw kluchtig, grappig, luchtig lachwekkend

kloe kk\ [J]  m (g.mv) clou, kwintessens, essentie

kloek kk\ v (kloeke-kluukske) -1 kloek, klokhen, kip die kuikens heeft –2 erg bemoederende, bezorgde  vrouw

kloeke kk\ zw.ww het broeden v.e. kip

kloemel → klómmel

kloes lk\ (ook:kluus) v (kloeze-kluuske) kluis; –1 kluizenaarswoning, [O:hermitaasj]  –2 brand- en inbraakvrije ruimte of kast

kloester lk~ (kloestersj-kluusterke) kluister, hangslot

kloestere lk~ zw.ww  kluisteren, boeien

kloetsj kk\ m (kloetsje-kluutsjke)  scheut vloeistof

kloetsjboek kk\ lk~ m hangbuik, dikke buik t.g.v bovenmatig drankgebruik

kloetsje kk\ zw.ww klotsen

kloezenaer lk\ [M/J] m kluizenaar, [O]: hièremiet

klog \ [O] v (klogge-klögske) klucht, troep vee of vlucht vogels  

klok \ v (klokke-klökske) klok -1 uurwerk –2 lui-instrument: de klokke zin aan ’t loewe –3 gevaarlijk overhangende steen in ‘n mergelgrot

klokke \ zw.ww klokken, tijdsduur of tijdstip registreren

klokke۰loewer \ lk~ m klokkenluider

klokkes \ [O] o klokkenhuis, bouwsel waarin de klokken zijn opgehangen

klokke۰sjpeel ~ o klokkenspel, carillon, beiaard; ...sjtool \ \ m klokkenstoel, stellage voor klokken in ’n  toren; ...zeil  ~ o klokkentouw

kloksjlaag \ ~ bw klokslag, stipt, precies; ’t waor kloksjlaag ach oer

klökske \ o.vkw –1 grasklokje weidebloem –2 lelietje van dalen –3 sneeuwklokje syn. sjnièklökske

klómmel ~ m (klómmele-klummelke) prul, lor syn. hoddel, pröl

klómmelaer ~ \ m (klómmelaersj-klómmelaerke) klungelaar, prutser, kluns; syn: brağğelaer

klómmele ~ zw.ww prutsen, klungelen, klunzen syn. → brağğele

klómmeleriej ~ \ v verz.n. prutswerk, syn. broddelswerk, fietsjelswerk, gekoelekater, gesjoester, hoddeleriej, keutelswerk, poeppekraom

klómp ~ m klomp –1 (klómpe-klumpke) houten schoeisel –2 (klump-klumpke) klomp, brok (v. edelmetaal): ‘ne klómp goud

klómpe۰meker ~ ~*  m –1 lett.klompenmaker –2 fig. prutser; ...nagel ~ m klompspijker

klómpenties ~ \ m iemand die steeds op klompen loopt, klompenmajoor (ties v. Mathijs)

klómpereem ~ \ m klompriem

klómp۰sjoon ~ \ m klompschoen; ...voot \ m klompvoet, horrelvoet syn. paersjvoot

klone۰maske \ \ o clownsmasker; ...pak \ o  clownspak

klonetig \ bn.bw clownesk

klónt(er) ~ m  (klónte(rsj)- kluntsje/klunterke) klont(er) kleine (kneedbare) massa

klóntere zw.ww klonteren, stremmen, schiften

klook \ bn.bw -1 (lich.) koket, goed gebouwd, goed gekleed, charmant -2 (verstand.) kloek, slim, flink

kloon \ m (kloons-kleuneke) grappenmaker,  clown

klop۰boor \ ~* v klopboor; ...geis ~ m klopgeest; ...hings \ m –1 klophengst –2 fig. kemphaan, vechtersbaas –3 fig. rokkenjager syn. sjanseremmel

kloppe zw.ww –1 kloppen, kloppend geluid of gevoel maken: iech huèr emes op de deur kloppe –2 verslaan: ze woorte mèt twiè keigele geklop –3 overeenstemmen, stroken: iech höb ’t naogevraog, ’t klopde –4 (wk) vechten, knokken syn. klöppe(le)

klöppe(le) \ wk.zw.ww vechten, knokken: in d’n disko höbbe ze ziech vannach wir good geklöppeld syn.houwe, knöppele wk.zw.ww

klöppelkant \ ~ m kloskant, gekloste kant

klöpper \ m (klöppersj-klöpperke)–1 garde –2 mattenklopper –3 deurklopper

klop۰pertiej o kloppartij, vechtpartij; ...sienjaal o klopsignaal

klos \ m (klös-klöske) –1 klos, vastzethoutje –2 spoel

klot \ m.verz.n. ongetelde/ongewogen massa, stukgoed, klont: dat höb iech in de klot gegolle

klotkole \ ~* mv grove, ongestukkerde brokken steenkool, die men thuis aan stukken sloeg; syn: sjtökkaol

klotse \ zw.ww klotsen, het op elkaar stuiten van biljart- of kegelballen

klötse \ zw.ww klutsen, door elkaar kloppen (v. eieren)

klötsje \ o.vkw (suiker)klontje, syn. kluntsje 

klots۰kop \ \ m domoor, oelewapper, oen, syn: äöfko;  ...ouge \ ~ mv wijd opengesperde, uitpuilende ogen (v. verbazing)

klozèt۰pepier \\ \lk~ o closetpapier, w.c.papier; ...rol \ v rol closetpapier

kluiver \ m kwajongen, rakker, vlegel, syn: baliekluiver, balie

kluje kk\ o –1 kluwen, knot garen –2 flapdrol, rare kwast syn. flabbes

klum [J] m (g.mv) klim, steilte, helling, [O]: hank ~

klumiezer \ lk~ o klimijzer, klaver

klumme \ st.ww (klump-klóm-geklómme) klimmen, klauteren syn. kleddere, [O/M]: klavere

klummer \ m (klummersj-klummerke) klimmer

klumpkes ~ mv –1 klompjes –2 appelsoort (Eijsdener .../Grónsvelder ...) –3 snoepjes syn. babbelaerkes

klum۰plant \ ~ v klimplant; ...rèk \ v klimrek, wandrek; ...roas \ v klimroos

kluteklaos lk~\ m scheldn. sul, sukkel, dromer, goedbloed  syn: → fones

klutendrek lk~ \ m (g.mv.) asresten, sintels, assen van de in de haard gestookte ‘klute’ of ‘fómme’

kluup kk\ (kluuppe-kluupke) club

kluus → kloes

kluut lk~ m kluit, syn. fóm, knao, knab

knaagdeer \ \ o knaagdier

knaal \ o (knale-knaelke) kanaal –1 gegraven waterweg –2 rioolafvoer –3 rookkanaal –4 radio- of T.V.kanaal

I knaap \ m (mv.knape) -1 ferme kerel, kanjer –2 groot, fors exemplaar, kanjer, knoert syn. kabejjer, kavaak(sj)

II knaap ~ m (knape-knaepke) knaap, jongeman (vgl. vr. maagd)

knab m (knabbe-knebke) –1 brok, (v. harde substantie): ‘ne knab mergel –2 grote steen, kei –3 bronzen munt, stuiver

knabbe mv fortuin, veel geld, vermogen syn. fortuun: zie haet eine gevónge mèt knabbe

knae [O/M] [J: knaeje] zw.ww kneden

knage \zw.ww knagen

knak \ m –1 tsw klanknabootsing (kort, droog geluid) –2 m het geluid knak: obbins hoort iech ‘ne knak -3 knauw, breuk of schade aan het moreel

knakkergeweer \ ~* o (speelg.) kinderpistool, klapperpistool: verkleijd es kojboj sjoots te mèt e knakkergeweerke mèt pepölverkes

knakwoorsj \ ~ v knakworst

knal \ m –1 knalgeluid –2 v (mv.knalle) ongure kroeg, syn. sjeettent –3 voorvoegsel inzake kleuren: (b.v.knalroad) syn: fel...

knalpiep \ lk~ v uitlaatpijp syn. oetlaot

knao m (knäö-knäöke) homp: (v. kneedbare substantie): ’ne knao prat ; e knäöke kiès

knaok → knook

knäökel → kneukel

knäöre \ zw.ww jakkeren, onbedaarlijk hard rijden of voortjagen met motorvoertuig, syn: broeze, kachele, karre, sjnäöre, sjeze

knap I m verz.n. [O] kost, spijs: de knap verdene  II bn.bw knap –1 welgevormd, bevallig  v. gezicht –2 welgemaakt: e knap sjtökske werk –3 intelligent: dat ies ‘ne knappe kop –4 krap, nauwsluitend: dat jeske ziet ‘m get knap syn. ing –5 amper, nauwelijks (v.tijd) hae waor knap de deur oet, syn. zjuus

knapkook \\ m platte ronde koek, rest van linzendeeg

knappe \ zw.ww knappen, barsten, openspringen

knapzak m –1 knapzak, ransel met voedsel –2 leegloper, nietsdoener syn. laegluiper (vaak m.voorvoegsel ‘laege’)

knarie ~ \ m (knaries-knarieke) kanarie, syn. gerliets (Europ.)

knarie۰geel ~\  ~*  bn kanariegeel; ...kluup kk\ v kanarieclub; ...kouw \ v kanariekooi; ...pietsje kk\o.vkw kanariepietje; ...zaod  \ o kanariezaad;

knasper \ m verz.n.  hard, uitgedroogd brood, deegwaar

knaster(t) \\ (Th.D) m  k(a)naster, korftabak, (slechte) tabak

knatsj \ bn.bw (voorvoegsel) knots-, stapel-, reuze- volslagen (gek, idioot)

knatsje \ zw.ww knauwen, hoorbaar in hard fruit bijten of knagen

knautse ~ zw.ww –1 knauwen, harde klap toebrengen -2 nederlaag toebrengen, verslaan,  overtroeven

knauwele ~ zw.ww -1 knabbelen: hae zoot mer get aan die neutsjes te knauwele –2 kauwen: doe mós beter knauwele op dat vleisj, neet zoamer doorsjliekke -3 tafelkegelspel spelen m. draaiende tol; [O: (Th.D: knobele, spelen op de kegeltafel) ]

knebkesdanse \\ ~ [O] (→Th.D.) o dansavond tegen betaling van ’n stuiver per dans

knech \ m (knechte-knechske) knecht, mann. bediende, syn. gezèl

kneej \  [O]: knee m (kneje-kneejke; [O]: knee-kneke) knie

kneej۰sjief \ lk\ v knieschijf; ...val ~ m knieval

kneelkösseke \ \ o.vkw knielkussentje

kneersje ~ zw.ww knarsen, knerpen syn.kwietsje lk\

kneip ~ m angst syn. sjtrank

knekkerke \\ o.vkw klappertje syn.pepölverke

knele \ zw.ww knielen

knepperke \\ o.vkw →knekkerke

knetsj(etig) \ [O/M] bn tets, niet goed doorbakken

kneukel ~*  (kneukele-kneukelke) knokkel, vingergewricht

knevel ~ [O/M] m (knevele-knevelke) –1 snor, knevel syn. sjnor –2 vastzetstokje aan werktuig syn.vreigelhuitsje

kneveltas ~ \ [O] v snorrenkop, kop waaruit men thee/koffie kan drinken zonder z’n snor nat te maken

kniebbele [O/M] zw.ww kibbelen, kissebissen, ruziën, harrewarren

kniek kk\ m -1 knik -2 bocht in ’n weg

kniekke zw.ww knikken

kniekker(t) m (kniekkerte-kniekkerke) kaal (voor)hoofd

knien lk~ m (knien lk\-knieneke lk\) -1 konijn –2 (scheldn.) gifkikker, gifpisser, eigenzinnig persoon

kniens۰keutel lk\  m konijnenkeutel; ...piep lk~ v konijnenpijp –1 door konijn gegraven pijp, syn. aerd –2 smal klein café; ...vel ~ o konijnenvel; ...voor \ o konijnenvoer

I kniep kk\ m (knieppe-kniepke) –1 knip –2 sluitknop op beurs of tas –3 steil gedeelte van ’n helling

II kniep lk~ m (kniepe-kniepke) knipmes, zakmes

kniepe lk~ st.ww I knijpen, dichtknijpen, samendrukken,  II (i.s.m. ‘m ...) –1 angst hebben, bang zijn, in de rats zitten –2 ervandoor gaan

knieper lk~ m (kniepersj-knieperke) –1 knijper, knijpend of klemmend voorwerp –2 knijpbril, lorgnet, syn: kniepbril, loerhaan, loeriezer, lornjèt, sjpikkeleer-iezer,

kniepkat lk~ \ v knijpkat, handdynamo, knijplamp

knieppe kk\ zw.ww knippen –1 snijden met ’n schaar –2 het haar knippen syn. sjnieje

knieppere kk\ zw.ww knipperen

kniepperke kk\ o.vkw –1 drukknoopje [J: drökkerke] syn: drökknoup, pietsjerke, pietsmertuke –2 nagelknipper 

kniepperleech kk\ \  knipperlicht

kniep۰sjièr kk\ \ v stofschaar; ...sjpang \ v veilgheidsspeld, toespeld; ...uigske kk\ \ o.vkw knipoogje

knierps lk\ ∂  m (mv.knierpse) knirps, opvouwbare paraplu

kniesje lk~ zw.ww kniezen, tobben

kniespere kk\ zw.ww knisperen, ritselen van papier

kniestele kk\ [O] zw.ww knutselen, fiesternölle

knoaj \ m verz.n. knoeigoed, knoeiboel

knoajbroor m knoeipot syn. knoajlap, knoddelaer, brağğelaer

knoaje \ zw.ww knoeien syn. brağğele

knoaj۰lap \ \ m knoeipot, persoon die knoeit, syn. knoddelaer; ...werk ~o knoeiwerk, knoeierij, syn: knoddelswerk

knobele [O] → knauwele

knoddelaer → knoajlap

knoddele \ zw.ww knoeien → knoaje syn. brağğele

knoddelswerk → knoajwerk

knoebbel kk\ m (knoebbele-knuubbelke) knobbel

knoebbeltig kk\ bn knobbelig, knobbelachtig

knoedel kk\ m (knoedele-knudelke) -1 knoedel -2 (haar)knot –3 gedrongen vrouwspersoon

knoeflook kk\ ~ m soortn. knoflook

knoep kk\ m (knuup-knuupke) –1 knop –2 pit van vrucht syn: koon –3 graan-opbrengst van één akker (Th.D) →klot –4 kaartterm

knoeppe zw.ww –1 knoppen –2 ongeteld/ongewogen ’n goed (ver)kopen

knoepsilderiej kk\ \\\ m soortn. knolselderij

knoes lk\ m (mv.knoeze) –1 bonk, homp, knoert syn.knao, knab –2 gedrongen manspersoon

knoetse kk\ [O] zw.ww aanstoten, klinken, proosten, toasten, ’n heildronk uitbrengen; syn: aansjtoate, klinke, prooste

knoetsje lk~ zw.ww vrijen, liefkozen, knuffelen

knoeve lk\ zw.ww –1 oppotten van gevoelens –2 oppotten van geld syn. wouve, potte

knoevel lk~ m (knoevele-knuvelke) –1 knuist syn. graviaot –2 liefkozing, pakkerd –3 speelgoedbeest, knuffeldier

knoevelaer m knuffelaar

knoevele lk~ zw.ww –1 knuffelen syn. verteutele –2 verfrommelen v. papier of stof

knoevert lk\ m (mv. knoeverte) –1 binnenvetter, brompot –2 duitenspaarder, syn.fenningefötser

knoke۰drg ~* \ bn kurkdroog, [J]: körkdruèg; ...kas \  v scheldn. beendergestel,  knokig persoon syn: knokeridder

knokendaag ~ ~*  m  woensdag, midweekse ‘minnedag’

knokeridder ~* \ m scheldn. dunbeen, knokig manspersoon, syn:knokekas, sjmalen derm, sjmale remmel

knöl ~ [J] m (mv.knölle) knul syn:kwoajóng

knöllig \ bn knullig, onhandig

knöltere ~ [O] zw.ww klonteren, [M/J]: klóntere

knook ~* m (kneuk-kneukske) knook, bot

knoorsj ~* m soortn. g.mv knor(vlees), kraakbenig vlees; knars(been) (etym.knoers)

knöp \ m (knöppe-knöpke) knoop in touw, toegehaalde lus, strik of verstrengeling in koord

knöppe \ zw.ww knopen leggen in ’n touw of koord

knöppel \ m (knöppele-knöppelke) knuppel –1 knots, stok om mee te slaan, syn.remmel, prengel -2 onbehouwen, weerbarstig manspersoon syn. prengel

knöppele \ zw.ww knuppelen -1slaan met ’n knuppel –2 (wk) vechten syn. klöppele

knot \ m (knöt-knötsje) knot; -1 kluwen van garen: e knötsje gare –2 knot van haar; syn. knoedel

knoteraer ~ \ m knorrepot, knorrig mens, kniesoor, brompot syn. brombaer, grauwelaer, grieniezer, iepekriet, kankeraer, kankerbaer, knoevert, knoterbaer, knozelaer, rauwelaer

knotere ~ zw.ww morren, grauwen, knorren, syn: grauwele, kankere, knoeve, knozele, rauwele

knötsj \ m (knötsje-knötsjke) –1 kop, knar  syn. bölles, öpper, sjtaar, huid, [O]: taeter (Fr. tête) 

knotskneje \ \ mv knotsknieën (t.g.v X-benen)

knoup ~ m (knuip-knuipke) knoop, plat rond schijfje aan kleding ter sluiting

knoupedoas ~ \ v knopendoos, doos waarin knopen bewaard worden

knoup۰punt ~ ~ o knooppunt; ...sjoon \ [O]:  m knoopschoen, kapschoen met knoopsluiting

knoupslokerziej ~~kk\ v festonneerzijde

knoupslook ~~* o knoopsgat

knozel ~ [O/M] v stekende brommug

knozelaer ~\ [O] m brompot

knozele ~ [O] zw.ww binnensmonds onduidelijk spreken

knudel kk\ [O] misvormd brood (Th.D.)

knuipe ~ zw.ww –1 met ’n knoop sluiten, dichtknopen, syn. toewknuipe –2 (ord.) neuken, coïteren, syn: boemze, fökke, poeppe, vogele

knuuchele kk\ zw.ww kuchen, kort en droog hoesten

knuuchelhoos kk\ \ m kriebelhoest

knuvelke lk~  vkw knuistje, rond mollig handje v.e. kind

ko \ v (keu \ - keuke \) koe

koajónge \ \ (Th.D.: Fr: coujon: krijtpunt) o kaartspel (waarbij het verlies met ’n dikke krijtpunt wordt aangetekend) na troefkaart-keuze moet ’n samenwerkend tweetal 21 v.d. 40 ogen scoren, bij 20-20 heet ‘t: kriet in ‘t look

koalef \ [O/M] m (kuèlever-kuèlefke) koolhof, moestuin

koar \ o (koare-kuèrke) –1 zangkoor –2 priesterkoor (in kerk) r.k

koarezel \ ~* [O] m kerkwachter,  suisse, ordebewaarder in kerk r.k.(Th.D) syn. swies

koarzank \ ~ m koorzang

koat \ m (kuèt-kuètsje) (Th.D) koot, been v.h. eerste vinger- of teenlid bij hoefdieren

kobbel \ m verz.n. (kobbele-köbbelke) hoeveelheid aaneengegroeide vruchten: ‘ne kobbel hazelneut

köche \ zw.ww kuchen om iemands aandacht te vragen

köd \ o.verz.n.(mv.köddes) kudde, zwikje syn. sjtruip, katerjach (v.kinderen)

ködde۰deer \ \ o kuddedier, kuddemens; ...geis \ ~ m kuddegeest

koeddel kk\ m oplichting, heimelijke, ondoorzichtige handel, geknoei, syn. zjwiendel, miesjmasj

koeddele kk\ zw.ww ondoorzichtig, bedrieglijk handelen, knoeien met boekhouding

koeddeleriej kk\ \v knoeierij, bedrog

koeddelgeflieks kk\ kk\ [O] v verz.n. onzindelijk voedsel

koef lk\ m (koeve-kuufke) kuif

koejenere (Fr: coionner) zw.ww koeioneren, op plagerige manier de baas spelen, sarren, bedillen; syn: judasse, kreite, kwaele, peste, plaoge, traetere, tentere, temptere, transenere, veksere

koekeloere zw.ww koekeloeren, werkloos of zonder bezigheid uitkijken, ‘kijken zonder iets te zien’

koek(epiep) ~ (kk\) ~ tsw uitroep bij verstoppertje spelen

koekkel kk\ m (mv.koekkele) kokker(d), grote  neus, syn: knoebbelsnaas, täölder/teulder

koekkele kk\ zw.ww kokkelen; (bij mensen): giechelen, onderdrukt lachen; (bij kippen): onderdrukt kakelen (Th.D: koekkelake)

koekkerel kk\\ ~ m (koekkerelle-koekkerelke) kokkerel, drijftol, zweeptol, syn: sjmiektol

koekkerelle kk\\\ zw.ww kokkerellen m.n. tolspel spelen met drijftol en zweepje

koekoek kk\ kk\ m koekoek –1 trekvogel –2 keldergat, lichtkolk v.e. kelderraam

koekoek(e)sjtrónt kk\ kk\ ~ m  verhard gom aan steenvruchtbomen

koekoeksbloom  kk\ kk\ \ v koekoeksbloem

koekverberge kk\ \~∂ o kinderspel: verstoppertje spelen

koel lk\ I v (koele lk~ -kuulke lk\) –1 kuil, uitholling in de grond –2 kolenmijn syn. mien (A: Kull) II bn.bw [J] cool, koelbloedig, onverstoorbaar, gaaf

koelbös lk\ \ v autobus (groepsvervoer) voor woon-werkvervoer van mijnwerkers

koele۰katere lk~ ~ zw.ww slordig werk leveren, syn. veur de vot houwe; ...kop lk~\ m (koeleköp-koeleköpke) kikkervisje, dikkopje (D: Kaulquappe → Ku(g)el + quap(pe) A: Kuuelekopp; vgl.Kuuele: unreif; Kuuelefitz: kleiner Wicht)

koel۰gaas lk\ \ o mijngas; ...lamp ~ v mijnlamp; ....piet kk\ [M] m (mv.koelpiete) mijnwerker, syn. käölder, koelpötter lk\ \,  koempel, kómpel; [O]: käölder; [J]: mienwèrker; ...pungel \ m plunjezak v.d. mijnwerker,  m.n. in ’n blauwgrijs geruite handdoek bij elkaar geknoopte mijnkleding;  ...sjtamp lk\ ~ [O/M] inwijdingsceremonieel, ontgroening v.e. mijnwerker: waarbij een kolenschop tegen het zitvlak werd gehouden en waarop met een zware hamer ’n klap werd gegeven

I koep kk\ m coupe

II koep lk~ v (kuup-kuupke) kuip

koepón(g) kk\\ m (mv.koepóngs-koepungske) coupon (Fr)

koer lk\ [Fr.cour] m (koere-kuurke) binnenplaats, cour; syn.sjteiweeg [D]

koeraasj [O] (Fr) m (g.mv) courage, moed, durf (K: Courage)(A: Kurasch)

koeräör (Fr) m (koeräörsj-koeräörke) coureur m.n. wielrenner syn: renner

koeree \ \ [O] (Th.D) m (g.mv) draf: in eine koeree

koerzjèt v (koerzjètte-koerzjètsje) courgette

koesj kk\ bw koest, rustig, kalm, bedaard, gedeisd, stil (Fr:couche): hout diech koesj ! syn: gerös, röstig, sjtil

koesjele kk\ wk.zw.ww zich knus nestelen, syn: z. sjtule, nèstele

koetjóng lk~ \ (ook: koetjónk ~) m snotjongen, snotneus, snotaap syn: apekeutel, kakjónk, koetlemmel, koetnelles, kröppel, poet,  sjneuzel, sjnoetsaap, sjnoetslemmel, sjnoetsnaas,

koetlemmel lk~\ →koetjóng

koetnelles → koetjóng (...nelles v. Nelis)

I koetsj lk\ v (koetsje-kuutsjke) koets, paardenrijtuig

II koetsj lk~ v (koetsje-kuutsjke) snottebel

koetsjeer kk\ \ m (koetsjeersj-koetsjeerke) koetsier

koetsjendrielk~ kk\  m onverzorgd personage (v. II koetsj; ...driek v. Hendrik)

koetsjewaegske (v. II koetsj) lk~ \ o.vkw snotgootje, gootje tussen neus en bovenlip

koetsjhoes (v. I koetsj) lk\  lk~  o koetshuis

koetsj۰lómmel (v. II koetsj) lk~ ~ m zakdoek syn: zakdook, sjnoef(s)plak; ...naas \ v snot(ter)neus

koetsjpeerd (v. I koetsj) lk\ ~* o koetspaard

koevaer kk\ \ m (mv.koevaersj) couvert –1 bestek, eetgerei syn: besjtek, gesjièr –2 briefomslag

koeveus kk\ \ v (mv.koeveuzes) couveuse

koezjele kk\ zw.ww konkelen, konkelfoezen, bekokstoven, syn. (be)kónkele, kónkelfoeze

koezjel(emoesj)  kk\ (kk\) m gekonkel, konkelarij, heimelijke samenspanning

koffer o (koffersj-köfferke) –1 koffer -2 bed syn.→bèd

koffie m.stofn. (g.mv) koffie

koffie۰boan \\ \ v koffieboon; ...brenneriej \\\ v koffiebranderij; ...bruèdsje \ o koffiebroodje, syn: krintebruèdsje, briosj; ...load \ [O/M] o koffieloodje, loden maatbekertje voor één zetsel koffie; ...mael \ o koffiemeel, gemalen koffie; ...mèlk ~∂ v koffiemelk; ...meule ~ v koffiemolen; ...muit ~ [O] v koffieleut

koffie(s)gruul \ kk\ [O/M] m koffiepot; ...tas \ v koffiekop(je)

koffietaofel \ \ v koffietafel -1 koffiemaaltijd –2 leedmaal, begrafenismaal

ko۰-flat \ \ v koeienvlaai; ...gank ~ m koegang, vlaktemaat, stuk land waarop ’n koe in één zomer genoeg gras vindt

kogel ~ (keugel-keugelke) –1 m kogel, projectiel –2 v bijenmasker

kogel۰buufsjtök ~ kk\ \ o kogelbiefstuk, ...flesjke \ o.vkw kogelflesje, flesje met koolzuurhoudende drank met glazen bolletje als afsluiting; ...gevriech kk\ o kogelgewricht; ...rónd ~ bn kogelrond; ...sjlingere \ o (atletieksport) kogelslingeren; ...sjtoate \ o (atletieksport) kogelstoten; ...venger \ m kogelvanger; ...vrie lk~ bn kogelvrij

köggin \\ (D) v (mv. kögginne) kokkin, kookvrouw, syn. kook ~*

kojboj \\ m (kojbojs-kojbojke) cowboy

kojboj۰film \\ \∂ m cowboyfilm; ...hood \\ \ m cowboyhoed; ...pekske o.vkw cowboypakje

kok \ m (koks-kökske) kok

I kokezw.ww koeken, tot ’n koek worden

II koke ~*  zw.ww koken, door verhitting heet of gaar worden

kokebekker \ \ m koekenbakker

kokendeig \ ~ m koekdeeg

kokendheit ~ ~ bn kokendheet

kokepan \ \ v koekenpan

koker ~* m (kokersj*-keukerke*) koker –1 vloeistofkoker -2 kartonnen buis –3  (ondergrondse) luchtschacht in grot e.d.

kokes۰broad \\ \ o kokosbrood; ...mat \ v  kokosmat; ...noot ~ v kokosnoot, ...vleisj ~ o kokosvlees

kokkernaasje \ ~ (Th.D) v kokkerellen, kokerij, syn. gekooks

koks \ [O/M] m stofn. cokes, uitgedistilleerde steenkool

koks۰mötsj \ \ v koksmuts; ...sjoal \ v koksschool

köl ~ m verz.n (g.mv) kul, flauwekul, onzin, kolder, kletspraat, nonsens; syn. flauweköl, kwatsj, breuzel, ónzin, wauwelskal, [O]: kölkook, köllaasj

kolaer \\ v (g.mv) woede, toorn; syn: gief

kolaeretig \\ bn.bw woedend, syn: gieftig, raozetig, peerdwild, tutendöl

kolbaer \\ m (kolbaersj-kolbaerke) colbertjas

kolbloom \\ [O/M] v klaproos, papaver; [J] klaproas

kölbroor ~\ m kullebroer, fopper

kole ~* mv –1 kolen, stookmateriaal -2 kolenvoorraad

kole۰gruus ~* lk~ o g.mv  kolengruis; ...kelder \ m kolenkelder, afzonderlijke kelder in woning voor kolenopslag; ...mien lk\ v steenkolenmijn

koleniej \\\ v complex van koloniehuizen

koleniejshoes \\\ ~ o koloniehuis, arbeiderswoning, rijtjeshuis

kole۰sjop ~* \ o hok voor kolenopslag; ...sjöp \ v –1 kolenschop –2 grote hand syn: graviaot; ...sjtöb \ m kolenstof

ko-lètter \ \ v koeienletter, zeer grote letter

koletuit ~* ~ v kolenkit

kolf \∂ m/v kolf

koliek \ lk~ o  (g.mv) koliek, pijnlijke darmstoornis

koljee \\ m (koljees-koljeke) collier, halsketting  syn.hauskètting, kraljee

kolk ~∂ v kolk

kölkook ~\ [O] m kletspraat, syn:köl

kollaasj v (mv.kollaazjes) collage

kölle \ zw.ww (A: kölle:) beetnemen, belazeren, foppen, lompen syn: aandriè,  bezeike, beziebele, bule, kloate, lómpe, verneuke, wiesmake

kolleesj \ \ o katholieke (kost)school voor middelbaar of hoger onderwijs

kolleksie v (kolleksies-kolleksieke) collectie, verzameling

kollektant \\~ m (mv.kollektante) collectant

kollekte \\ v (mv.kollektes) collecte

kollektere \\\ zw.ww collecteren

kollesaal \\\ bn.bw kolossaal

kolóm \\ v  (kolómme-kolumke) kolom

kolper۰taasj \\ \ v colportage; ...täör \\\ m (mv.kolpertäörsj) colporteur

kolraab \\ v (kolrabe-kolraebke) koolraap

koltruij \\ m coltrui, trui met rolkraag

kolve \∂ zw.ww kolven

kóm \ m (mv.kómme) kom, als bebouwde kring van ’n gemeente

kómaaf \\ m (g.mv) komaf –1 afstamming –2 einde, definitieve oplossing

kómbermes \ ~∂ (ook: kómberves) –1 m zwikje,  have, hebben en houden; syn: hoddeleriej, hoddelskraom, kladderedatsj, kliembiem, kraom, krempel, miekmak, ouwemert, parrepluuj, plónder, prölleriej, ratteplan, santekraom, santepetiek, sietsewinkel, wieks(kraom) –2 tsw uitroep van verbazing (i.s.m. miene leve ...)

kómbien v combine –1 \ kk\ samenspanning –2 \ lk\ maaidorser

kómbinasie \\~\ v (mv. kómbinasies) combinatie

kómbinasietang \\~\ \ v combinatietang

kómbinere zw.ww combineren

ko۰-mèlk \ ∂~ v koeienmelk; ...-mès \ m koeienmest

kómfaor m –1 comfort, gerief syn. gereef kómfoor o (kómfore-kómfeurke) komfoor, verwarmingstoestel

komies ~\ [J] bn.bw komisch, vermakelijk syn. vermakelek

kómkómmer \\ v (kómkómmersj-kómkummerke) –1 komkommer, grote langwerpige eetbare vrucht –2 augurk, soort kleine komkommer

kómkómmersjla \\\ \ v komkommersalade; ...tied ~ m komkommertijd

kómma \\ v (kómma’s-kómmake) komma, leesteken

kómme ~ onr.st.ww (kóm-kump-kaom-gekómme) komen

kómmel m (kómmele-kummelke) plukmand, plukkorf, syn. plökkörf

kómmend ~ bn komend, a.s. eerstkomende

kómmendant \\~ m commandant –1 bazig bevelvoerder, syn. bevelveurder –2 (scheldn.) persoon, potentaat, despoot syn. póttentaot

kómmendere  \\\ zw.ww commanderen

kómmenesere \\\\ zw.ww commmuniceren

kómmenis \\\ m (mv. kómmeniste) communist

kómmentaar \\\ o commentaar

kómmer \ m (g.mv)  kommer, zorg, narigheid

kómmers(j) \\ [O/M] m commercie, handel(sverkeer) syn: berief, gesjef, nering, zaak

kómmètte \\ zw.ww ‘meegaan’ (niet passen) in het kaartspel miezzele syn. mètgoon, (Fr.):kommitteren

kómmuun kk\ v (mv.kómmunes) commune, leefgemeenschap

kómp ~ m (kump-kumpke) kom –1 vaatwerk –2  gewrichtsholte

kómpaan \\ m (Fr. copain) kompaan, kameraad, metgezel, makker syn. kammeraot, kómpel

kómpanjie \\\  v (mv.kómpanjieje) compagnie,  legeronderdeel: e batteljón besjteit oet versjeije kómpanjieje

kómpanjón \\\ m (mv: kómpanjóns) compagnon, handelsgenoot

kómpas \\ v/m (kómpasse-kómpeske) kompas

kómpasse \\\ [O] v compassie, medelijden, (Fr.compassion); [M/J]: mètlieje

kómpel ~ m (mv. kómpele) –1 kameraad, maat, kompaan –2 mijnwerker, syn.koempel, koelpiet, koelpötter

kómpenie  \\\ v (g.mv) gezelschap: iech höb ‘m nog e tiedsje kómpenie gehoute

kómpenis \\\ m (mv.kómpeniste) componist

kómpetent \\~ bn competent, bevoegd

kómpetisie \\\\ [J] v (mv.kómpetisies) competitie;[M:kómpetiese lk~]; [O:kómpetiesje lk~]

kómpezisie \\\\ [J] v compositie

kómpjoeter \lk\ m (kómpjoetersj-kómpjoeterke) computer

kómpleet \\ bn.bw compleet, voltallig

kómplekasie \\~\ [J] v complicatie, verwikkeling

kómpleks \\ I o (mv. kómplekse) complex -1 samengesteld geheel –2 obsessie, trauma II bn.bw complex, ingewikkeld

kómplement \\~ o (kómplemente) compliment, schouderklopje, pluimpje

kómplemente \\~ [M/J] mv complimenten; [O]: kómpleminte –1 beleefde groeten –2 eisen, noten op de zang: dae haet väöl kómplemente veil 

kómplementere \\\ \  zw.ww complimenteren, prijzen

kómplèt \\ o (kómplètte-kómplètsje) -1 couplet, strofe –2 damespakje, syn:  mantelpekske

kómpletere \\ \ zw.ww completeren, compleet maken, aanvullen

kómpliets \ kk\ [O/M] m (mv.kómplietse) complice, medeplichtige (Fr)

kómplot \\ o (mv.kómplotte) complot, samenzwering

kómpos \\ m.stofn. (g.mv) compost, mestaarde

kómpot \\ m (g.mv) compote, vruchtenmoes

kómpremie \\ kk\ o (mv.kómpremiesse) compromis, schikking

kómpres \\ o (mv.kómpresse) kompres

kóms \ v (g.m) komst, het komen

kómsa \\ m (g.mv) –1 groot, enorm, van belang –2 (scherts.) vrouwenboezem, syn. buuste, veurgevel; (Fr. comme ca)

kómsie-kómsa \\ \\ tsw zus of zo, twijfelachtig, tamelijk (Fr:comme ci, comme ca)

kónd ~ (i.s.m. doon, kriege etc.) [O/M] kond, konde, kennis, wetenschap; syn:.besjeid kóndelere \\\\ zw.ww condoleren, medeleven betuigen

kóndens \\ m.(g.mv) stofn. condens, aanslag v. waterdamp,

kóndietter \\\ [O] m (mv.kóndiettersj) (D: Konditor) banketbakker, patissier syn. soekkerbekker

kóndisie \\\ [J] [M:kóndiese \lk~] [O:kóndiesje \lk~] v (mv.kóndisies) conditie –1 voorwaarde –2 toestand –3 uithoudingsvermogen

kóndsjap ~\ [O/M] v klandizie, klantenkring (A: Kondschaff), syn: klandiesje

kónduk۰täör \\ \ m (mv.kónduktäörsj) conducteur; ...tries \ v (kónduktrieses) conductrice

kónfeksie \\\ v confectie, maatkleding

kónferensie \\~\ v conferentie

kónfetti \\\ m (g.mv) confetti

kónğergasie \\~\ v (mv.kónğergasies) congregatie; [O]: kónğergaasje

kónğres \\ o (mv. kónğresse) congres

kónjak \\ -1 m.stofn. cognac, Franse brandewijn –2 m (kónjak-kónjekske) ’n glaasje cognac 

kónkelfoeze \ lk\ → koezjele

kónkerensje \\~\ v concurrentie

kónkerent \\~ m (mv.kónkerente) concurrent

kónkerere \\\ zw.ww concurreren, mededingen

kónkernol \\~ v (kónkernölle-kónkernölke) kornoelje (Fr. cornouille) ovale, rode, vlezige  steenvrucht (cornus)

kónklaaf o (mv.kónklave) conclaaf

kónkoer \ lk\ m (kónkoere) concours

kónkreet [J] bn.bw concreet, werkelijk

kónsekrasie \\~\ v consecratie r.k.; [O/M]: kónsekrase

kónsen۰trasie \\ ~\ v (g.mv) concentratie; ...trere \\ zw.ww concentreren

kónsep o concept –1 voorlopige formulering, ontwerp –2 opvatting, werkwijze

kónsessie v (mv. kónsessies) concessie –1 vergunning van overheidswege (tot ontginning/ mergelwinning) –2 gedeeltelijke toegeving

kónsjersj \\ m (mv.kónsjerzjes) conciërge, huisbewaarder; syn: hoesmeister

kónsjtant \~ bn.bw constant, voortdurend

kónsternasie \\~\ [M/J] v consternatie, opschudding ; [O]: kónsternaasje

kónstetuusje \\~\ [O] v constitutie; [M/J]: kónstetusie, lichaamsgestel syn. gesjtèl

kónt ~ v (kónte-kuntsje) kont, achterste, zitvlak syn:vot

kóntaener \\\ m (kóntaenersj-kóntaenerke) container syn: laadkies

kóntak \\ o (kóntakte-kóntekske) contact

kóntak۰doas \\ \ v contactdoos; ...lens ~ v contactlens

kóntant \~ bn.bw [O/M] contant, [J]: kesj (cash)

kóntekroeper(t) ~\ lk~ m scheldn. kontlikker, slijmbal, flikflooier, hielenlikker, pappenheimer; syn: broenwèrker, farizejer, fieloar, kalfakter, kóntelekker, ónderkroeper(t), ougendeender, sjlieppendraeger, sjmeichelaer, vleijer(t), vleijkónt

kónteks ~\ m context, samenhang kóntelekker → kóntekroeper

kóntent \~ [O/M] bn.bw content, tevreden; [J]: tevrae

kóntenu ~\kk\ [M/J] bn continu

kónter۰busie \\ kk\\ [J] v contributie [O: kónterbuusje] [M: kónterbuse]; ...gewiech \kk\ o contragewicht, tegengewicht; ...läör \ m  (mv.kónterläörsj) controleur, toezichthouder; ...lere \\ zw.ww controleren, toezicht houden

kóntoer \ lk\ m (mv. kóntoere) contour, omtrek syn.umtrèk

kóntra \\ bw contra, tegen

kóntraer \\ bn contrair, tegengesteld, tegenstrijdig, weerspannig syn. dweersj, sjtriejdig

kóntrak \\ o (mv.kóntrakte) contract, schriftelijke overeenkomst

kóntras \\ o (mv. kóntraste) contrast, tegenstellling syn. tegesjtèlling

kóntrefilee \\ \\ m contrefilet, langwerpig stuk rundvlees uit achterbil

kóntreije \\\ mv contreien, streek, omstreken syn. umsjtreke

kóntrol \\ v (mv. kóntrolles) controle, toezicht

kónzaer \\ o (kónzaere-kónzaerke) concert

kónzement \\~ m (mv. kónzemente) consument, verbruiker

kónzemere zw.ww consumeren, verbruiken

kónzerve \~∂ mv conserven, verduurzaamde levensmiddelen

kónzervebleek \~∂ ~ [O/M] o conservenblik syn. rómmelspot (speelgoed)

kónzervere \\\ zw.ww conserveren

kónzol m (kónzolle-kónzölke) console, wandtafeltje, steunsel, draagplank

kónzult \~ o (mv. kónzulte) consult, raadgeving

kónzum(p)sie \~\ v consumptie, verbruik, gelag, vertering

kónzum(p)sie۰bón \~\ \ m consumptiebon; ...-ies ~ o  cunsumptieijs; ...pries ~ m consumptieprijs

I kook \ m (keuk-keukske) taart, rond gebak v. cake-deeg met slagroom en/of vruchten

II kook ~* -1 v kookster, kookvrouw syn. köggin –2 m kook, toestand van hitte: de mèlk waor aan de kook

kook۰book ~* \ o kookboek, syn:reseptebook; ...kuns ~ v kookkunst, gastronomie; ...plaat ~ v kookplaat; ...wèkker \ m kookwekker; ...wesj \ m kookwas; ...woorsj ~ v kookworst

koon ~* m (keun*- keunsje*/keuneke*) pit of zaadkorrel van steenvruchten

koorsj ~ v (koorsjte-keursjke) korst

koorts ~* v koorts

koortsluup* ~ kk\ v koortslip

kop\ m (köp-köpke) –1 hoofd van ’n mens/dier of afbeelding daarvan (b.v. op munt) –2 kop, het voorste of bovenste gedeelte van iets

köpbal \~ m kopbal

kop۰brekes \ ~* kopbrekens, hoofdbrekens; syn: kopzörg, prakkezaasje; ...dook m hoofddoek

koper ~ -1 o.stofn. koper metaalsoort –2 de gezamenlijke koperblazers in ’n harmonie of fanfare

koperase \\~\ [M] v coöperatie –1 het samenwerken –2 [O:koperaasje, J:koperasie]  winkelvereniging in eigen beheer,

koper۰bläözer ~ \ m koperblazer; ...draod \ m koperdraad; ...geld ~ o koperen muntgeld; ...sjlaeger \ m koperslager; ...werk ~∂ o koperwerk, de gezamenlijke (te poetsen) koperen voorwerpen van ‘n interieur

kophaeske \\ o.vkw kophaasje

kophout \~ o –1 eenvoudig steunhout in ’n kolenmijn –2 kopshout, de kopse kant v.e. hout –3 lett.[O]: met stof bekleed stuk plank ter breedte van de ossenkop, om het trekken van de kar mogelijk te maken -4 fig.: scheldn. stommeling, sufferd

köpke-bölles \\\\ o.vkw koppie-koppie, (scherts.) zichzelf prijzend of ironisch voor iemand die ’n lumineuze inval heeft

kop۰kösse \ \ o hoofdkussen; ...lamp ~ v  koplamp; ...laog \ o –1 koplaag bij metselwerk –2 rollaag syn. rollaog; ...luiper ~ m koploper (voorste renner in ’n wedstrijd); ...man ~ m kopman, de leidinggevende man b.v. van een groep wielrenners; ...nagel ~m grote spijker met vierkante kop

koppe \ [O/M] zw.ww gevangennemen bij het jongensspel ”sjure”

köppe \zw.ww koppen -1 ’n bal met het hoofd terugstoten –2 de kop afsnijden inz. bieten, vis, gevogelte, etc. –3 bij kaartspel, de voorraad kaarten in twee stapeltjes verdelen en verwisselen

koppel \ o (koppele-köppelke) koppel –1 duo, paar, stel –2 koppelriem, brede buikriem

koppele \ zw.ww koppelen –1 tot ’n stel formeren –2 aaneenschakelen

koppeling \\ v –1 koppeling, het koppelen –2 versnellingsmechanisme in auto

koppel۰sjnoor \ \ o koppelsnoer; ...teike ~ o koppelteken; ...verkoup \~ m koppelverkoop; ...werkwoord ~∂ ~o koppelwerkwoord

koppesjneller \ \ m koppensneller

koppien \ lk\  v hoofdpijn

kops \ bn kops, de kopse /kortste kant van iets vertonend, inz. dwars op de houtnerf

köpsj \ (A:küppsch) [O:sjtoetsetig] bn.bw koppig, halsstarrig, stijfhoofdig syn: eiveldig;

kop۰sjlechter \ \ m hulpslager, die als loon ‘maag en kop’ van het geslachte beest ontving; ...sjpang \ v kopspeld; ...sjtoat \ m kopstoot; ...sjtök \ o –1 kopstuk –2 leider, voorman v.e.organisatie; ...sjuu lk~ bn kopschuw, schichtig; ...tillefoon \ \ m koptelefoon; ...wiej kk\ m knotwilg; ...zörg \∂ v kopzorg, hoofdbreken(s), syn: kopbrekes, prakkezaasje

kore ~*  o.verz.n koren, graan

kore۰-aor ~*\ v korenaar; ...bloom \ blauwe korenbloem syn.keizersjbloom; ...maot \ v korenmaat; ...miet lk~ v korenmijt; ...sjuur \ v korenschuur; ...wouf ~ m korenwolf, veldhamster

körf ~∂ m (körf \∂ -körfke \∂) korf, mand; syn.mangel

körk ~∂ m (körke-körkske) kurk –1 bn stofn –2 m stop op ’n  fles

körkdrg ~\ [J] bn kurkdroog;[M:knokedruèg]

körkentrèkker ~∂ \\ m kurkentrekker

körner \ m (mv.körnersj) corner, hoekschop bij balspel

kornèt \\ m (kornètte-kornètsje)–1 cornet –2 piston syn. piestón(g)

korpelent \\~ bn corpulent, zwaarlijvig, gezet

korperaol m (mv.korperaols) korporaal

korpes ~∂ o (mv.korpese) corpus –1 lichaam –2 basisgoed inz.verzameling van teksten –3 lettergrootte

korrek \\ bn.bw correct, onberispelijk

korreksie \\\ v (mv.korreksies) correctie, verbetering, het nazien van schriftelijk werk

korrel \ m (korrele-körrelke) korrel

korrespóndensie \\\~\ v correspondentie

korrespóndere \\\\ zw.ww corresponderen

korrup \\ bn corrupt, omkoopbaar

korrupsie \\\ v corruptie

korsaasj \\ v corsage

korselèt \\\ o (mv.korselètte) corselet, combinatie van korset en bustehouder

korsjèt →kersjèt

kort bn.bw –1 kort, niet lang –2 kortademig syn. ... van aom, dempig

kortaaf \\ bw.bn kortaf, bits, pinnig, syn: biets

kortaesj \\ [O] Fr.m cortège, optocht, [M/J]: optoch

kortbie \ lk~ bw kortbij, dichtbij syn. vlakbie

kortdaag \ ~ bw krap in tijd, in tijdnood

korte \ zw.ww korten, inkorten, korter maken

kortelèt \\\ v (kortelètte-kortelètsje) kotelet, karbonade, ribstukje

kortgeleje \\\ [O: korts] bw kortgeleden syn. pas, zjuus, lèts, kortgelee, ónlangs

korthoute \~ onr.st.ww (houte) -1 streng opvoeden –2  intomen

korts \ [O] bw kortgeleden, onlangs

kortsjlete onr.st.ww (sjlete) kortsluiten, kontakteren, afstemmen

kortsjleting v –1 kortsluiting inz.electriciteit –2 onbegrip

kortswiel \ lk\ [O] (Th.D) v kortswijl, scherts

kortzaeg v kortzaag, trekzaag, lange zaag met handvat aan elk uiteinde

kortziechtig \kk\ bn.bw kortzichtig

kos \ m (g.mv) kost -1 levensonderhoud: wat deit hae eigelek veur de kos? -2 voeding (vkw:köske): boerekuèl ies sjtevige kos –3 kost en inwoning: daen ouwe vriegezèl waor bie oes in de kos

kosbaar \\ [M/J] bn.bw kostbaar, duur; [O: kos-sjpelig]

kos۰baas \\ m kostbaas; ...geld ~ o kostgeld; ...genger \ m (mv.kosgengersj) kostganger; ...hoes ~ o kosthuis

ko۰-sjiete \ lk~ o koe-schijten, gokspel op weidefeest; ...-sjtal  ~ m koeienstal; ...-sjtrónt ~ m soortn. koeienstront

kospries \lk~ m kostprijs

kösse o (kösses-kösseke) kussen

kossjoal v kostschool

kos-sjpelig bn.bw [O] (D) →kosbaar

koste \ zw.ww kosten

köste \ [O/M] mv kosten; [J: koste]

kösteek \\ (ook:kösseteek) v (kösteke-kösteekske) kussensloop, overtrek van beddenkussen

köstelek \ bn.bw kostelijk

köster m (köstersj-kösterke) koster,

kostuum kk\ (Fr) o (kostuums-kostuumke) kostuum, pak (voor mannen) [O]: móntoer

kosvrouw \\ v kostvrouw, hospita

koswinner m kostwinner

kots \ m (g.mv) braaksel syn. sjpiej

kotsbroor \\ m scheldn. zeurkous, zeveraar (fig.) syn: sjpiejdoas, zeikbaer

kotse \ zw.ww (ord.) kotsen -1 braken –2 spugen, syn. sjpieje

kotse۰krank \ ~ bn strontziek, doodziek; ...meug bn.bw kotsmoe, syn.kotszat

kotsetig \\ bn.bw misselijk syn. miesselek

kotskal \ ~ m (g.mv) domme kletspraat, syn.sjtómme kal, gebazels

kotsmiesselek \ kk\ bn.bw kotsmisselijk

kotszat → kotsemeug

koud ~ bn.bw koud (kouwer-koudste)

koudsjlechter ~\ m koudslachter, ‘n persoon die –1 ’n gestorven dier vilt om de huid te redden (syn.vilder) of  -2 zieke dieren afslacht

koup ~ m (kuip-kuipke) koop -1 de koopovereenkomst: de koup ies giestere gesjlote –2 het gekochte, de gekochte partij (b.v. hout) 

koupaovend ~\ [J] m koopavond

koupe ~ onr.st.ww (koup-köp-koch-gekoch) kopen, syn.[O/M: gelle]

koup۰graaf ~ o koopgraf;  ...krach \ v koopkracht; ...zóndeg ~ [J] m koopzondag

kous ~ [M/J] v (kouse-kuiske) kous (voet- en beenbedekkend) [O]: haos

kousje(r) bn ~ -1 (lett) rein, zuiver, vertrouwd v. voedsel, -2 (i.s.m. neet) fig. verdacht, onbetrouwbaar, syn. verdach, ónbetroewbaar

kouter ~ o (mv.koutersj) kouter, ploegijzer, ploegmes

koutsjeleboutsje ~ ~ zw.ww kopjebuitelen, kopjeduikelen, koprol maken

koutsjelpuupke ~ kk\ o (kinderspeelgoed) duikelaartje

kouw v I kou(de): –1 de gewaarwording van koud: kouw lieje  -2 lage temperatuur: blief neet in de kouw sjtoon –3 (vkw: kuike\ ) verkoudheid II (kouwe-kuike\ ) kooi, getralied dierenverblijf

kouwe \ m koel, gevoelloos, onverschillig persoon

kouwelek [J] bn.bw kouwelijk, [O/M: kejjelek]

kouw۰frónt \ ~ o koudefront; ...naas \ o koukleum; ...sjotel ~ v aardappel-rundvlees- salade, huzarensalade, syn: eerappelsjla

kowalisie \\\\ v coalitie

kraag ~ m (kraeg-kraegske) kraag –1 halsbedekkend (deel van) kledingstuk –2 schuimlaag op glas bier

kraagknuipke ~ ~ vkw kraagknoopje, boordenknoopje

kraakbein ~ ~ [M/J] o kraakbeen → syn. knoorsj

kraan \ v (krane~/kraeneke\) kraan –1 water-, bier-of gaskraan –2 takelwerktuig

kraan۰wage(l) \ ~ m kraanwagen; ...zaeg \ v kraanzaag

krab \ v (krabbe-krebke) krab, schaaldier

krabbe \ [M]; [O:krappe] mv herpes simplex aandoening (blaasjesvorming) rond neus en mond

krabbekop \ \ m  -1 bep.snoepgoed: suikerbrokje –2 persoon met bep. huiduitslag (zeek) op het hoofd

krabbia \\\ [O] m (mv.krabbia’s) –1 oosterling, donker persoon –2 slecht volk syn:→ krauw

krach v kracht, sterkte

krach۰brón \ \ v krachtbron; ...patser \ m krachtpatser; ...proof \ v krachtproef; ...voor \ o krachtvoer

kraem \ I m.stofn.(g.mv) crème -1 room –2 cosmetisch smeersel –3 de kleur crème II bn crèmekleurig, roomkleurig

kraem۰kook \ \ m roomtaart; ...tuurtsje lk~ o.vkw crème-gebakje; ...wörtelke \ o.vkw roomhorentje

krağ \ v (krağğe-kreğske) –1 kwaadaardig wijf, kreng, syn.gesjpens, kanaalje, kring, loeder, taatsj, tater, tang, teef, toaj, traog, sekreet, serpent, hèllevaeg, fièks, heks, vaeg –2 boosaardig beest: zie höbbe ’n krağ van ‘nen hónd

krake ~ zw.ww kraken –1 krakend geluid maken –2 zeer ongunstig beoordelen: in dat rapport woorte ze gekraak –3 inbreken in ’n gebouw om het als woning te gebruiken: e paar lankhäörige höbbe die laegsjtaonde kantien gekraak –4 vuistslag toedienen: umtot ‘r ’n groate moel houw, kreeg ‘r ein gekraak –5 het openbreken van (wal)noten

kral \ v (kralle-krelke) –1 kraal –2 kralensnoer, kralenketting –3 vetkraal op soep

kralle \ zw.ww kralen –1 glinsteren van de ogen –2 verschijnen van vetkralen op de soep

kralle-uigskes \\ mv kraaloogjes

kram \ v (kramme-kremke) –1 metalen rijghaak –2 wondhechting syn. klam

krammesvogel \ ~ [O] (Th.D) m kramsvogel, bonte, lijsterachtige m. kramvormige figuren op de borst

kramp ~ v (krampe-krempke) kramp, pijnlijke onwillekeurige spiersamentrekking

krampkroed ~ lk~ o bloemensoort, familie der potentilla’s

krank ~ bn ziek: iech höb de vrouw krank

kranke m zieke, ziek persoon

krankekaart ~~ [O/M v ziekenkaart; [J: ziekekaart]; [O:krankesjien] (D:Krankenschein)

krans ~ m (krens-krenske) krans –1 bloemen- of bladerkrans –2 taartsoort in kransvorm –3 vetrol rond de darmen, buikvlies

krao \ v (kraos-kräöke) kraai

kraol \ m (kraole-kräölke) koorzangertje in kerkkoor

kraom \ m (kräöm-kräömke -1 (markt)kraam, stalletje –2 zwikje, boeltje, syn. kómbermes, krempel, ratteplan, sietsewinkel  –3 vervallen gebouw, syn.brağ -4 janboel

kraombèd \\ o kraambed

kraome zw.ww (kraomp-kraomde-gekraomp) –1 omzetten van meubilair –2 kramen, bevallen

kraomvrouw v vrouw die kortgeleden bevallen is en nog rust moet houden in het kraambed

krao۰nès \ \ o kraaiennest –1 nest v.e. kraai –2 ton of vat a.d. masttop; ...poat \ m kraaienpoot -1 (lett) poot van kraai –2 (fig.) driepuntige spijker -3 kruipende boterbloem –4 plantensoort zevenblad; ...puètsjes  mv.vkw kraaienpootjes, rimpels in de ooghoeken

kraotsj ~ → krootsj

krap \ bn.bw –1 nauw, nauwsluitend v.kleding, syn.knap, ing –2 knapperig hard van gebak –3 [J] nauwelijks toereikend; [O/M: kriè, kremp]

krappo \\ [O] m (Fr) crapaud, lage leunstoel

krat \ v (kratte-kretsje) krat, kist m. open latwerk

krauw ~ o verz.n (g.mv) slecht of gemeen volk, gepeupel, grauw, janhagel, plebs, schorem, schorriemorrie, soepie, tuig, uitschot, uitvaagsel; syn: begaaj, boch, geneuks, getuug, kenalje, krabbia, krepuul, naasje, oetsjot, oetsjtuètsel, pak, proaj, prat, pröl, rapalje (repaj), rabzjej, rebu, sjoem, sjorem, zuig 

krauwel ~ [M/J] m iets wat verschrompeld, krom of vergroeid is; [O: krejjel], syn.kröppel

krauwele ~ zw.ww crawlen (zwemslag)

krawake \ ~ [O/M] zw.ww  nachtbraken

krawal  \ ~ [O/M] m (D: krawalle) opstootje, herrie, rel

kredens \~ r.k. v (kredense-kredenske) credenstafel, tafel waarop bij plechtigheden ceremoniële benodigdheden (b.v. water/wijn) worden gereed gezet

krediet \ lk~ [O] m crediet

kredo \\ m r.k. credo, geloofsbelijdenis syn. geloufsbeliejenis

kreef \ v (kreefte-kreefke) kreeft

kreem \ v (mv.kreme) zeug, moedervarken: ’t beğske loog aan de kreem te zoeke

kreite ~ [O] zw.ww  tergen, kwellen, sarren, treiteren; syn. transenere; [M/J] traetere

kreits ~ [O] (D) schreef, scheidslijn, grensstreep, inz. achterlijn bij veldspel: van kreits aaf; syn: krets, sjram, sjraom, sjrièm, sjtreep, sjtriep

krej m (krejje-krejke) sintel, slak

krejjel ~ (O] m → krauwel

kremasie \~\ v crematie, verbranding

kremere \\ zw.ww cremeren, verbranden, verassen

kremme \ [O/M] zw.ww –1 krammen, hechten v.e.wond –2 kinderspel, waarbij twee kinderen elkaar kruiselings bij de handen vasthouden en in de rondte draaien

kremp ~ [O/M] bn.bw schaars, op ’n haor na,  knap, krap,  mondjesmaat, syn: kaum, kielle-kielle, kriè, kwoalek, mauw, mundsjesmaot, nauweleks, nej ~(II-2), op ’t niepperke, sjpaak, tenejjernoad; zjuus

krempel ~ m –1 boeltje, zwikje; syn. kraom, kómbermes (A: Krempel, Ratteplang) –2 enge behuizing

kreng ~ [O/M] (Fr) o.stofn. crin -1 paardenhaar als vulmiddel –2 sterk haar/snaar aan vissnoer

krenk ~ v crank (E), pedaalarm syn: pendaalerm

krenkde ~ v ziekte

krenke ~ zw.ww krenken

krenkelek ~ bn ziekelijk

krenk۰sjleutel ~ ~ m trapassleutel; ...sjpie  kk\ v trapas

krenske ~ o.vkw kransje –1 gezellig praatgroepje v. vrouwen –2 kringvormig koekje of chocolaatje –3 bloemenkransje voor ‘n  bruidje

krepere \\ zw.ww creperen, syn.verrèkke

krepke \ o.vkw –1 kaantje, uitgebraden spekje –2 crouton, ‘dobbelsteentje’ van witbrood

krèppepier \ \lk~ o crêpepapier

krepuul \ kk\ o .verz.n  slecht volk,  →krauw (Fr: crapule)

kresj \ v (mv.kresjes) kinderdagverblijf,  kinderopvang (Fr: crèche)

krets \ m (kretse-kretske) –1 kras, schram –2 schurft →sjörf –3 droge kriebelhoest, [J: kriebelhoos] –4 wilde kaardenbol (plant)

kretse \ zw.ww  -1 krassen: hae kretsde mèt ‘ne nagel hunne naam in de mergelmoer  –2 krabben: este jeuk höbs, mós doe diech kretse –3 schrapen –4 moeizaam voortbewegen: de sjtoekrenner kretsde de Cauberg op –5 slecht of ruw op ’n viool spelen

kretser \ m (kretsersj-kretserke) –1 krasser –2 krabber

krets۰iezer \ lk~ o –1 krasser, (driehoekig) schraapijzer als gereedschap –2 grondijzer om de onderkant v.d. schoenen te ontdoen van ongerechtigheden; ...kaart ~ v kraskaart; ...loot ~* o kraslot; ...negelke ~* o.vkw krasspijkertje, behangersspijkertje

kreutsjel(t)ig  ~\ [O/M] bn kregelig, korzelig, kribbig, lichtgeraakt, prikkelbaar syn: krietsjeltig

krevat \\ v (krevatte-krevetsje) (Fr.cravate) stropdas, zelfbinder, syn:. biend, sjlieps

krevattesjpang  \\\ \ v dasspeld

kriè \ I zw.ww kraaien II m het eenmalig (hanen)kraaien III bn [O/M]: krap, nauw bemeten, nauwelijks toereikend, syn. kremp

kriebelhoos kk\ \ [J] m kriebelhoest, [O/M: krets(hoos) ] → kröchelhoos

krbemmel \ \ [O] m (kraai)lel v.e. haan

kriege lk~ st.ww krijgen –1 gaan bezitten, behalen, oplopen, vatten, verwerven: dat book höb iech veur de verjäördaag gekrege –2 (wk) pakken, afnemen (voor consumptie): krieg uuch nog e sjtök vla

kriek kk\ [O/M] v (kriekke-kriekske) krik, toestel om ’n wagen op te vijzelen, [J: krik]

kriekkele kk\ zw.ww licht kraken, knisperen, knisteren (b.v.van brandend hout)

krieeerappel kk\ ~*\  krielaardappel; ...hin \ v krielkip

krmer \ [O] (A: Kriemer) m (mv.krièmersj) –1 (mars)kramer, handelsreiziger, rondtrekkende koopman, syn: kink, reiziger –2 rugpijn (door het dragen van de koopwaar)

krmersjweeg \ ~* [O] m handelaars-route waarlangs de ‘krièmersj’ trokken

krmerwelsj \ \ [O] o kramertaal, handelaars-taaltje, koeterwaals

krpele [O] onpers.zw.ww licht vriezen (ook: krièpere)

kriet lk~ o.stofn. krijt

kriet۰bak lk~ \ m krijtbak

kriete lk~ zw.ww krijten –1 tekenen met krijt –2 met (blauw) krijt de pommerans van de biljartkeu behandelen

krietsje lk~ o.vkw staafje krijt

krietsjele kk\ (ook: kriedzjele) zw.ww krabbelen, kriebelen

krietsjeltig kk\ bn kribbig, kregelig, lichtgeraakt → kreutsjeltig

kriet۰sjtreep lk~ ~ v krijtstreep (ook fig. in kostuum); ...wiet  kk\ bn krijtwit, lijkbleek syn: liekbleik; ...ziè \ m krijtzee

kring \ v (kringe-kringske) –1 kreng →krağ –2 kadaver, dood dier

krink ~ m (kring \ - krinkske \) kring –1 gesloten kromme lijn –2 vereniging v.e. aantal personen

krinkloup ~~ m kringloop, (E: recycling)

krint ~ v (krinte-krintsje) krent, gedroogde druif

krinte۰baard ~ ~ m opgedroogde huiduitslag a.d.kin; ...bol ~ m krentenbol; ...broad \ o krentenbrood; ...bruèdsje \ o.vkw koffiebroodje syn. briosj); ...kakker(t) \ m krenterig persoon, gierigaard; ...keutele ~ zw.ww muggenziften

krintentèller ~ \ m krentenweger, kleingeestig mens

krinte۰piekker(t) ~ kk\ m profiteur; ...wèğ \ m krentenmik

krioele \ lk\ zw.ww krioelen: in die brağ krioelde ’t van ‘t óngedeerte

krissesaap \ ~ [M] dropwater; [O:kristesaap] [J]: krissiesaap; syn:krissewater

krissie \\ m.stofn. laurierdrop in staafvorm (of schijfjes daarvan

krissiereem \\ \ m dropveter

kristelek bn.bw –1 christelijk -2 redelijk, schappelijk, syn. raedelek, sjappelek

kristelr \\ \ [O] m catechismus [M]: kattegiesmes

kristelre \\ \ zw.ww inprenten, de les lezen: die batterave zouwe nuèdig ins gekristelièrd mótte were syn: aekstere

Kristes \\ m Christus

kristezièl \ \ -1 v (i.s.m. gein ...) sterveling: dao waor gein kristezièl te zeen –2 bw moederziel syn. maorzièlig: hae voolt ziech kristezièl allein

kritezant kk\ ~ [O] m criticaster, vitter, muggenzifter

kritezere kk\ \ zw.ww (be)kritiseren

kritiek \ ~ [O] kritiek; [M/J: kk\ –1 m kritiek, commentaar –2 bn.bw penibel, hachelijk

krities \ kk\ bn.bw kritisch, nauwlettend

krizant \~ [J] v chrysant (bloem) [O/M: →katrienerbloom]

kroan \ m (kroane-kruènsje) kroon –1 hoofdsierraad –2 vorstelijke macht: de kroan euverdrage –3 tandprothese –4 eervolle afsluiting: de kroan op ‘t werk

kroane \ [M/J] zw.ww kronen [O: kruène]

kroan۰getuge \ \lk\ m kroongetuige; ...jaor \ o kroonjaar; ...körk ~∂  m kroonkurk; ...luuchter kk\ m kroonluchter ...sjteineke \ o.vkw kroonsteentje

kroasjel \ v (kroasjele-kruèsjelke) kruisbes (A: Kroschel)

kroasjele۰sjtroek \ lk~ (A: Kroschelestruuch) m kruisbessenstruik; ...vla \ v kruisbessenvlaai

kröchele \ zw.ww krochelen, kuchen, herhaaldelijk kort, droog hoesten; (Th.D: knüchele)

kröchelhoos [M] m kuchhoest, kriebelhoest; [J: kriebelhoos]; [O: kretshoos] syn: knuuchelhoos

kroddel v (kroddele-kröddelke) krodde –1 pad, kikvorsachtig dier –2 kleine gedrongen vrouw

kroddel(e)wagel \ ~ (Th.D) kinderwagen (met koord getrokken); [J: bolderkar]

kroed lk~ o (mv. kruje kk\) kruid, gewas met bijzondere kracht

kroed۰nagel lk~ ~ [J] m kruidnagel → groeffelsnagel; ...wösj \ (A: Kruutwesj) m kruidenbundel, boeket van zeven kruiden, dat gezegend en opgehangen werd/wordt tegen blikseminslag t.g.v. ’Mariahemelvaart’ (r.k.)

kroef kk\ [O/M] m (kruuf kk\ - kruufke kk\) bochel syn.poekkel

kroek lk~ v (kroeke-kruukske) kruik

kroeke۰sjerf lk~ ~∂ [O] (Th.D) m scheldn. kleine en misvormde persoon, syn.krauwel, krootsj; ...sjtop \ m –1 (lett.) kruikenstop syn. zaolesjtop –2 (fig.) (scheldn.) kleine persoon, syn: haverdas, kröppel, ónderdeur, votheukel; ...sjtter \ m mortier, vijzel, syn:morteer

kroenekraan lk~ \ m (kroon)kraanvogel

kroep kk\  m kroep, keelaandoening

kroepe lk~ onr.st.ww (kroep-kruup-kroop-gekrope) kruipen

kroeper(t) m –1 kruiper –2 scheldn. bruinwerker, slijmbal syn. →kóntekroeper

kroep۰good lk~ \ o kruiper, bodembedekker, (plantk.); ...hoos kk\  \ m kroephoest

kroepjee kk\ \ m (Fr) croupier

kroep۰kneej lk~ \ m kruipknie; ...nès \ o enge behuizing; ...olie ~\ m kruipolie; ...pekske \ o kruippakje, hansop; ...ruumte lk~ v kruipruimte;

kroet lk~ [J] o (bus)kruit, ontplofbaar mengsel; [M/O] →polfer (pulver)

kroewe kk\ zw.ww –1 rapen van kruid, handmatig wieden syn. gae –2 wk (Th.D) vechten, inz. plukharen, stoeien, ravotten, syn: böttele, bentele

krök \ v (krökke-krökske) kruk –1 stoel zonder leuning –2 loopstok met handvat –3 deurgreep –4 scheldn. knoeier, broddelaar, brekebeen

krökas \ \ v krukas

krokedil \\\ v (krokedille-krokedilke) krokodil

krokedille۰laer \\\ \ o krokodillenleer; ...traone \ mv krokodillentranen

krokes \ v (krokese-krokeske) krokus

krokèt v (krokètte-krokètsje) kroket

krökkebloom \\\ v bolderik, muurachtige plant met paarse bloemen

krol \ o (krolle-krölke) krul

krolandieve \ \lk~ v krulandijvie

krolle \ zw.ww krullen

krolle۰bol \ ~ m krullenbol; ...haor \ o krulhaar; ...kop \ m krullenkop; ...mol ~ -1 mollig kind –2 appelbol (→ Th.D); ...zin v wispelturig humeur

krolsj ~ bn krols (v. katachtigen) tochtig, paarlustig, geil, hitsig, ritsig, syn. paarlöstig, luipsj, sjpelig (andere dieren: baeretig,  bokketig, brónstig, hingstig)

krol۰sjla \ \ v krulsla; ...sjpang \ v krulspeld; ...sjtart \ m krulstaart; ...tang \ v krultang, syn.óndeleertang

krómme \ (wk) zw.ww z.krommen

krómmejak [O] [Th.D.] bw op de rug: e kind krómmejak drage

krómp ~ bn.bw krom

krómp۰brdsje ~ \ o.vkw krombroodje, half maanvormig witbroodje; ...hout ~ o juk voor het ophangen van geslacht vee, syn. sjlachlödder; ...lieğğe \ st.ww kromliggen, hard moeten werken voor de kost

krómzin \ \ v kwade luim, slechte stemming

kroot \ (Fr: carotte) v (krote-kreutsje) –1 (lett.) kroot, biet, beetwortel –2 (fig.) simpele persoon syn. uèm

krootsj ~ m scheldn. (krootsje-kreutsjke) klein kind, ukkepuk, peuter

krop \ m krop (kröp-kröpke)  -1 stronk met bladgroente –2 voormaag bij sommige vogels –3 gezwel a.d.schildklier, struma –4 fig. ’n prop, ’n belemmering (gevoelsmatig) in de keel

kroppe \ wk.zw.ww kroppen, hoge borst opzetten, zich fier aanstellen, syn.sjtroeve

kröppel \ (A) m –1 scheldn. gebrekkig of  onvolgroeid mens of dier, syn. sjrankel, krauwel –2 klein kind (neg.) syn. poet ~

kröppeltig \\ bn.bw misvormd, onvolgroeid

kropsjla \\ v kropsla, sla in stronkvorm

krote۰koel \ lk\ v bietenkuil; ...kop \ m –1 uitgeholde biet met kaarslichtje b.g.v. St.Maartensfeest –2 scheldn. stommeling, syn: äöfko; ...soekker kk\ m bietsuiker

krne \ [O] kronen → kroane

krnsje \ o.vkw kroontje, de vijf verdroogde blaadjes (kransje) aan de top v.e. appel of peer

krnsjespen \\ \ v kroontjespen

kruje kk\  I zw.ww kruiden, met specerijen pittig en  smakelijk maken II mv kruiden, specerijen, kruiderij: welke kruje gebruuks doe veur dat vleisj ?

krumming \ v (krumminge-krummingske) kromming, syn: boch, kniek

krump ~ m krimp

krumpe ~ st.ww. (krump-krómp-gekrómpe) krimpen, schrompelen syn. sjrumpele

krumpvrie ~ lk~ bn.bw krimpvrij

krungel \ (ook: krunkel, krónkel, krumming, vrunk) m kronkel, krinkel, kromming

krungele \ (ook: krunkele, krónkele) wk.zw.ww kronkelen, krinkelen: hae krungelde ziech van de pien

kruse lk~ (wk) zw.ww (z.) kruisen

kruselings lk~ [J] bw kruiselings, overkruis, [O/M]: euverkruus

kruser lk~ m (mv.krusersj) kruiser (scheepst.)

krusige lk~ zw.ww kruisigen

kruub kk\ v (kruubbe-kruubke) –1 krib(be) –2 kerststal m. toebehoren\

kruubbe۰bieter(t) m -1 kribbenbijter, paard dat de slechte gewoonte heeft in de kribbe te bijten –2 twistziek persoon syn. vreigelaer

...sjieter(t) m scheldn. nestbevuiler, kwaadspreker over mensen uit eigen kring

kruun lk\ m (krune-kruneke) kruin –1 tonsuur, kaalgeschoren plek op achterhoofd van priester –2 top of kroon v.e. boom

kruus lk~ o (kruzer-kruuske kk\) kruis –1 strafpaal uit de oudheid –2 beproeving,  lijden(sweg) –3 zinnebeeld van christelijk geloof –4 kruisteken m. rechterhand (RK) –5 kruisafbeelding op muntstuk syn.kop –6 muziekteken (halve toon hoger) –7 kruisvormig figuur of gedaante –8 plaats in broek, waar de pijpen bij elkaar komen en de naden ’n kruis vormen

kruus۰band lk~ ~ m kruisband, kapsel a.d. knie; ...baog \ m kruisboog; ...beeld \ o kruisbeeld; ...blaad ~ o sierplant: kruisblad, klein kruiskruid; ...daag \ r.k. mv drie vastendagen voor Hemelvaartsdag; ...doad \ m kruisdood; ...gank ~ m kruisgang; ...genger \ m kruisvaarder; ...hièr \ –1 lid van de kloosterorde der kruisheren –2 boterham bestaande uit ’n snee wit- en ‘n snee zwartbrood; ...jasse \ o kruisjassen, kaartspel; ...punt ~ o kruispunt; ...sjleutel ~ m kruissleutel; ...sjteek ~ m kruissteek; ...teike ~ o kruisteken; ...verband \~ o kruisverband, steenschikking in metselwerk; ...verhuèr \\ o kruisverhoor; ...weeg ~* m kruisweg r.k. ...woordraodsel ~ \ o kruiswoordraadsel

kubes kk\ m (kubese-kubeske) kubus

kuèl \ m verz.n kool (kruisbloemig plantengeslacht)

kl۰sjtorkel \ ~∂  m koolstronk; ...zaod [J] o koolzaad [O/M: reubzaod]

kuèm \ m kaam, biergisting

ktsje o.vkw (vinger)kootje (A: Köttche)

kuiper ~ m (mv.kuipersj) koper, hij die iets koopt of wenst te kopen

kuipke ~ vkw koopje, zeer voordelige zaak, syn. sjnepke

kuje kk\ zw.ww knauwen, sterk kauwen

kuke lk~ o (kukes-kukensje) kuiken –1 jong van hoender –2 dom persoon  uilskuiken

kukekrmer lk~ \  [O] m pluimveekoopman

kuken۰deef lk~ \ m kiekendief; ...draod \ m kuikengaas

kume lk\ zw.ww klagen, steunen, kreunen t.g.v. lichamelijk ongenoegen

kumeriej lk\  kk\  o geklaag syn. gekuums

kummere \ [O] wk.zw.ww  z. bekommeren

kundersjtein ~ ~ stofn. harde kalkzandsteen omg. Kunrade

kundige \ [O] zw.ww (D:kündigen) opzeggen v. verbintenis, syn. opzèğğe

kuns ~ v kunst

kuns۰akkedemie ~ \\~\ v kunstacademie; ...bein ~ o kunstbeen; ...bloom \ v kunstbloem; ...gebeet ~ o kunstgebit; ...graas ~ o kunstgras; ...ies ~ lk~ o kunstijs

kunske ~ vkw kunstje –1 kneepje, handigheidje –2 vaardigheid –3 listige handeling, truc: doe mós gein kunskes oethole

kuns۰kinner \ m kunstkenner; ...krink ~ m kunstkring; ...laer \ o kunstleder; ...leech \ o kunstlicht; ...maon v kunstmaan; ...mert ~ v kunstmarkt;  ...mès \ m kunstmest; ...sjilder \ m kunstschilder; ...sjmeed ~ m kunstsmid; ...sjtök ~\  o kunststuk

kunstemeker ~* m kunstenmaker; syn.paljas, arties

kunstenaer ~ \ m kunstenaar

kuper lk~ [O/M] m (kupersj-kuperke) kuiper, man die (bier)vaten vervaardigt en repareert

kure lk~ zw.ww  -1 [J] kuren, ’n kuur doen –2 wk.zw.ww ... aan; botvieren op; afreageren op: doe mós diech neet aan dae jóng kure

kurere \\ [O] zw.ww cureren, genezen, helen, (D: kurieren)

kus \ v (mv.kuste) kust

kuub kk\ m (kuubbe-kuubke) kubieke meter

kuuffe kk\ zw.ww flikken, lappen, ’n kool stoven; te bakken zetten, leveren; dat mós doe miech neet miè kuuffe; syn. bolwèrke, fiekse, fliekke, flikke, klaorsjpele, lappe, meistere, sjaffe, sjtove, vaerdig/sjpiets kriege

kuul kk\ v (kuulle-kuulke) stok, syn. sjtek

kuumsjotel \~ v zeurkous, zeurpiet syn: kuumkónt, zeiverbaer, zeikbaer

kuur lk~ v (kure-kuurke) kuur –1 nuk, gril, rare manier van doen, vreemde gedraging –2 voorgeschreven leefwijze of behandeling

kuurhotel lk\ \\ o kuurhotel [O: koerhotel]

kuurjeus kk\ \ bn.bw curieus, merkwaardig, frappant, syn.kazjeweel

kuur۰kepel kk\ \\ [M: kuur kk\] [O: koer(kepel) lk\] muziekgezelschap in vroeger kuuroord (Valkenberg↔Valkenburg omstreeks 1900: i.c.harmonie-kurkapel Falcobergia); ...zaal \ v/m kuurzaal [O: koerzaal] 

kuurzief kk\ kk\ bn cursief

kuusj kk\ (Fr. cochon) m (kuusje/kuuzje-kuusjke) varken, zwijn syn. verke, zjwein

kuut lk~ v (kute-kuutsje) kuit –1 vlezig gedeelte a.d. achterkant v.h. onderbeen 2 viseieren

kuutbein ~ ~ o kuitbeen

kuutsjete ~ \ zw.ww kuitschieten

kwaak \ m (kwake-kwaekske) schreeuw, gil syn: bröl, sjrej, sjrièf, kwaek

kwaakzak \\ m schreeuwlelijk, syn: brölaap, kekert, kwaek(ert), kwakert, sjrièver(t)

kwaart ~ o (mv. kwaarte) kwart, vierendeel

kwaartsjlaag ~ ~ m kwartslag, vierde deel v.e. omwenteling

kwabbel \ m (kwabbele-kwebbelke) kwab, weke massa

kwaekert →kwaakzak

kwaele \ zw.ww –1 (wk) kwellen, pijn doen, kwetsen –2 kwelen; weemoedig, onwelluidend zingen

kwaeleriej \ kk\ v kwellerij, gekwel, pijniging

kwaert ~ → kweert

kwaetsje ~ →kweetsje

kwaffäör \\ [O/M] m (kwaffäörsj-kwaffäörke) coiffeur, kapper; syn. haorsjniejer

kwaffere [O/M] zw.ww coifferen, kappen: hae leep good gekwaffeerd debie (→gekwaffeerd) kwaffuur lk\ [O/M] v coiffure, kapsel

kwağğele \ [O/M] zw.ww kwakkelen, sukkelen (met de gezondheid) [J: kwakkele]

kwağğelwinter \ ~ [O/M] m kwakkelwinter

kwak \ m (kwakke-kwekske) kwak, bep.massa, hoop of hoeveelheid van brijachtige stof; syn.klats

kwake \ zw.ww schreeuwen, gillen syn. keke

kwakke \ zw.ww kwakken –1 met ’n kwak vallen –2 met ’n kwak smijten syn: kwatsje, klene*

kwakker(t) m (kwakkerte-kwekkerke) kikker, kikvors

kwakkertebetskes \\\ \ mv kikkerbilletjes (culinaire lekkernij)

kwal \ v (kwalle-kwelke) –1 het weekdier kwal –2 akelig persoon, mispunt syn. miespunt –3 walging: iech höb de kwal in

kwallifikasie \\\~\ v kwalificatie

kwallifisere zw.ww kwalificeren

kwalliteit \\~ v kwaliteit –1 deugdelijkheid -2 hoedanigheid

kwalm \ m (kwalme) kwalm, walm, smook, zware vette damp

kwalme \ zw.ww (k)walmen

kwansies \ lk\ bw quasi, schijnbaar, kwansuis, kwanswijs

kwaol \ v (kwaole-kwäölke) kwaal

kwartaol \\ [O] o (mv.kwartaole) kwartaal; [M/J: kwartaal]

kwartèt \\ o (mv.kwartètte) kwartet –1 gezelschap van vier zangstemmen of instrumenten –2 vier kaarten in gezelschapsspel

kwartètte \\ zw.ww kwartetten, het kwartetspel spelenl

kwartsje \ [O/M] o kwartje, oud muntstuk van 25 cent

kwas \ m kwast –1 (kwes-kweske) penseel, verfborstel, syn.pienzel –2 (kwaste-kweske) bundel draden als franje aan koord –3 verwaande persoon; syn. kwastelorem, flabbes –4 stofn. (hete) citroendrank

kwastelorem m (g.m.) kwibus, malle vent, zot syn: → flabbes

kwatsj \ m g.mv. –1 quatsch, onzin, nonsens, zotteklap: dat ies kwatsj –2 onenigheid: jónges, maak geine kwatsj

kwatsje \ zw.ww –1 smijten, kwakken, syn. kwakke, klene* -2 dom praten

kwattertemper(daag) \\ \\ (~) m (r.k.) quatertemper(dag),vasten- en onthoudingsdag

kwebbel \ v kwebbel, kletskous syn. rebbel, sjnater, wauwel , waffel, moel

kwebsj \ (ook: kwebsjetig) bn.bw week, slap, zacht, beurs, syn: mörg

kwebsje \ zw.ww zacht/fijn maken, prakken syn. kwètsje

kwee \ v kwee, gekweekte siervrucht, die alleen gekonfijt gegeten wordt (ook: kwee-eppelke, kweepaer)

I kweek \  -1 m kweek, teelt, het gekweekte -2 [O/M] v (verkorting van) kweekschool, pedac, pabo, syn: kweeksjoal

II kweek ~* v kweek, kruipende tarwe, lastig onkruid, puingras

kweek۰sjoal \\ [O/M] (ook: kweek) v kweekschool, pabo; ...viever lk\ m kweekvijver

kweert ~* v (kweerte) eelt(plek)

kweetsj ~* v kleinzerig mens, ziekelijk meisje

kweetsje ~* zw.ww zeuren over werkelijke of ingebeelde ziekte

kweke \ zw.ww kweken, telen

kwèl [O/M] v (kwèlle-kwèlke) bron, wel; [J] brón 

kwelle \zw.ww opborrelen van water uit bodem/bron, wellen

kwèlle st.ww (kwol-gekwolle) uitzetten door vochtopname syn. zjwèlle

kwelm \∂ (Th.D) m moerassige bodem waaruit grondwater opkwelt

kwestie \\ v (mv.kwesties) –1 problematiek, vraagstuk –2 onenigheid, geschil, twist -3 (i.s.m. de persoon in ...) de bewuste, de betreffende persoon

kwetsj \ v (kwetsje/kwetsjke) kwets, sleedoorn, trekkebek: harde, langwerpige, blauwe pruim: syn: sjlièkrekel

kwetsjbuul \ kk\ m accordeon, trekharmonica, syn: trèkzak, moneka, op-en-toew, penspiano

kwètsje \zw.ww prakken, fijnmaken van eten met vork, syn: kwebsje

kwètsjer m (mv.kwètsjersj) stamper om voedsel mee te prakken, syn. sjtuèter, sjtamper

kwezel ~ v (kwezele-kwezelke) overdreven godsdienstige vrouw of meisje

kwibes \\ m kwibus, malle vent, zot,  syn. →flabbes

kwieke lk\ zw.ww schreeuwen, gillen van varkens

kwieksjtep kk\ \ [O] m  (E) danssoort quickstep

kwieksjtertsje kk\ \ o.vkw kwikstaartje (vogelsoort), syn: akkermenneke

kwiespedoor kk\ \ \ (Port.) m kwispedoor, spuwbak, spuwpot; syn:sjpiejbak

kwiespel kk\ m (kwiespele-kwiespelke) kwispel, -1 langharige kwast of borstel, -2 plumeau, syn.kwieskwas –3 onrustig, beweeglijk kind

kwiespelaer m onrustig persoon

kwiespele zw.ww kwispelen –1 (hond) met staart heen en weer bewegen –2 rondzwaaien met kwast (b.v.bij zegening)

kwiet lk~ bn kwijt

kwiete lk~ st.ww (kweet-gekwete) –1 kwijten, kwijtschelden, vergeven –2 wk volbrengen, vervullen: hae haet ziech good van zien taak gekwete

kwietrake lk~ zw.ww kwijtraken, zoekraken

kwietsje lk\ zw.ww knarsen, schurend geluid van ijzer op ijzer syn.kneersje

kwietsjelle lk~ \ st.ww kwijtschelden

kwinkele ~zw.ww zwikken, kantelen

kwinksjlaag ~ ~ m kwinkslag

kwint ~ (Lat.quintus: vijfde) v –1 de vijfde/hoogste snaar v.e. strijkinstrument –2 vijftoons afstand

kwintèt o kwintet, vijftal

kwis \ m (kwisse-kwiske) quiz; [O]: kwies

kwitansie \~\ v (kwitansies-kwitansieke) kwitantie, bewijs van betaling of kwijting

kwivief \ lk\ o (Fr) qui-vive, hoede

kwizenjaer m (Fr) cuisinière –1 keukenfornuis –2 keukenhoek in appartement

kwoad \ I bn.bw kwaad, boos, giftig, nijdig syn. gieftig II o kwaad, iets dat slecht, onveilig of nadelig is: dat sjteit sjtevig, dat kin gei kwoad

kwoad۰geld \ ~ [O] o (g.mv) opgeld, schrijfgeld, leges, syn: sjriefgeld; ...hoep kk\ [O] m hop (trekvogel berucht om stank); ...sjieks kk\ [J] bw kwaadschiks; ...sjpreke ~* [J] onr.st.ww. (sjpreke) roddelen, lasteren kwaadspreken syn. klappejje, bemoele, doorsjtruipe; ...vrund ~ bn.bw bevriend uit noodzaak, schijnbevriend

kwoajóng \\ m (kwoajónge-kwoajungske) kwajongen, bengel syn. batteraaf, däögeneet (K: Kujon / Fr: couillon ?)

kwoajóngessjtreek \\ ~ v kwajongensstreek, ondeugende daad syn: batteravesjtreek

kwoalek \ I bw –1 kwalijk: dat num iech ‘m neet kwoalek –2 nauwelijks, net (v.tijd) syn.pas, kaum, zjuus: iech waor kwoalek binne, of hae sjod miech al ’n tas koffie in II bn ongewenst, slecht: dat ies ’n kwoaleke zaak III bn.bw in onmacht, onwel, misselijk: (i.s.m. ... valle) flauwvallen