kloes lk\ (ook:kluus) v (kloeze-kluuske) kluis; –1 kluizenaarswoning, [O:hermitaasj] –2 brand- en inbraakvrije ruimte of kast
k \ v -1 het letterteken voor de stemloze scherpe plofmedeklinker k (t.o.v. ğ) in: ’t klein
kind knauwelde in de kouw kèrk op e ketteke
kaaf ~ o.verz.n (g.mv) kaf, dors-afval van het koren
kaak ~ v (kake-kaekske) kaak
kaak۰bein ~ ~ o kaakbeen, kinnebak; ...sjlaag ~ m kaakslag
kaal ~ bn.bw kaal –1 zonder haar –2 zonder bekleding, bedekking, meubilair –3 zonder bijkomende kosten: de kaal huur -4 verwaand, opschepperig, ingebeeld: dae kale kak, dat ies kaal naasje
kaal۰jakker ~ \ m scheldn. kaaljakker armoedzaaier; ...sjlaag ~ [M/J] m kaalslag, [O]: kalenhuij, bepaald grondstuk, waarop alle bomen zijn geveld
ka(a)njel ~ v (kaanjele-kaenjelke) dakgoot; syn: daakrin
kaanjele ~ [O/M] zw.ww -1 pissen, urineren, wateren, plassen syn.piesse –2 stortregenen, gieten
kaanjelspiep ~ lk~ [O/M] v regenpijp; [J: kanjelpiep ~ lk~]
kaar \ o (kare-kaerke) –1 strooien bijenkorf; syn. (bieje)körf –2 trechter van molen, tremel, treem
kaarsj ~ (ook: waterkaarsj) o (mv.kaarsje) waterkers
kaart ~ v (kaarte-keertsje ~*) kaart -1 kartonnen blad (met gegevens of afbeelding) –2 speelkaart
kaartaovend m kaartavond
kaarte ~ zw.ww (ovt: kaartde) kaarten, kaartspelen
kaarte۰hoes ~ ~ o kaartenhuis ; ...rèk \ v (ansicht)kaartenrek; ...sjtäönder ~ \ m (ansicht)kaartenstandaard
kaart۰kluup ~ kk\ v kaartclub; ...lèğğe \ st.ww kaartleggen; ...leze ~* onr.st.ww (leze) kaartlezen; ...moor \ v verwoed kaartspeler; ...taofel \ v kaarttafel
kaatsj \ v (mv. kaatsje) fluim, speeksel- of slijmklonter, syn.fluum
kaatsje \ spugen, fluimen
kaatsjel \ [O] m (mv. kaatsjele) kaatsbal; [M] kaatsjelbal
kaatsjele zw.ww ballen, met ballen spelen
kabbeljauw \ ~ m kabeljauw, zeevis
kabbenèt \\\ o (kabbenètte-kabbenètsje) kabinet –1 afgezonderd kamertje, vertrekje –2 oud-hollands bureaumeubel -3 ministerraad –4 secretariaat v.h. koningshuis
kabberèt o cabaret
kabberètjee m cabaretier
kabejjer m (mv.kabejjerte) groot log ding, kanjer, kolos, knoert, joekel, gevaarte, syn. kavaak(sj), jabbes (A: Kabänes)
kabel ~ m (kabele-kebelke ~*) kabel
kabelbaan ~ \ v (kabelbane-kabelbaeneke) kabelbaan, stoeltjeslift
kabele ~ zw.ww –1 om de spelbeurt spelen –2 bij gelijke eindstand overspelen voor de overwinning, syn.kavele
kabeltillevizie ~ \ \ v (g.mv) kabeltelevisie
kabien \ lk\ v (kabiene-kabiensje) cabine –bestuurdershokje –2 omkleedhokje
kaboetsj \ kk\ m kabuiskool, witte of rode sluitkool, syn: kappeshuid
kabous \\ v (kabouze-kabuuske)–1 kombuis, scheepskeuken –2 (op)kamertje bij winkel
kabuntsje \ ~ [O] o.vkw dun, rood-wit bindtouw /koord ( t.b.v. rollades)
kachel \ –1 v (kachele-kechelke) kachel –2 bn (stom)dronken; syn. → sjtróntzaat
kachele \\ zw.ww jakkeren, syn.broeze
kachel۰iezer \ lk~ o pook syn. raocheliezer; ...sjmeed ~ m kachelsmid
kachel(s)piep \ ~ v kachelpijp
kaddele \ mv.verz.n. stukken restvlees, die overblijven na het fileren
kadderols \\\ v forse vrouw, die overal even dik is; syn. bammeloek
kademes \~\ [O] (ord.) grote penis (v. kadee)
kadèt [M/J] m (mv. kadètte); -1 cadet, adspirant-officier –2 kadee, flinke sterke man, syn. weules; [O/Th.D] kadee
kadzjel m (kadzjele-kedzjelke) (ook: katsjel) houtspaan(der)
kadzjele zw.ww (ook: katsjele) versplinteren
kadzjelmesjien \\ \lk\ o houtversplinteraar
kaeke ~ → keke
I kael \ m (kaele-kaelke) –1 keel, strot syn.sjtroot –2 smalle vallei, keteldal syn. dèl, sjlónt, gröb –3 hoek tussen twee daken
II kael ~ → keel~
kael۰óntsjteking \ \~* v keelontsteking, angina; ...pien lk\ v keelpijn
kaen [O] m (g.mv) –1 kern v.e.gewas –2 bezinksel v. raapolie in olielamp
kaere ~ → kere ~
kaerts ~ → keerts ~
kaf [M/J] m/v (kafte-kefke) kaft, kartonnen band, omslag; syn: →kaperkel
kaffee \\ m (kaffees-kaffeke) café, kroeg
kaffee۰houwer \\ ~ m caféhouder, kastelein, waard; ...luiper ~m kroegloper syn: gäönder; ...sjtool \ m caféstoel; [O: Thonètsjtool]
kaffeestied \\ lk~ [O/M] m kasteleinstijd: es de kastelein de klok veuroet zat um de klante veur sjletingstied de deur oet te kriege, neumde v’r dat de kaffeestied
kaffetaria \\ \\ m cafétaria, snelbuffet, snackbar
kafpepier \ \~ o kaftpapier
kafte \ zw.ww kaften, v.e. kaft voorzien
kahot \ \ v (ook:karot) (kahotte-kahötsje) karot, knapper, rolletje v. gelijke geldstukken
kajee \ \ [O/M] o (kajees-kajeke) cahier, schrift, schrijfboek
kak \ I m (g.mv) –1 uitwerpselen v.mens en dier: kak, poep, stront, schijt, syn. sjiet~ , (ord.) sjtrónt –2 bluf, verwaandheid II bn.bw onrijp, onbeholpen, onvolwassen: dae kwoajóng ies nog get kak
kakel ~ v kletswijf syn.→ blejjer
kakel۰bónt ~ ~ bn kakelbont, erg bont v.kleur; ...veersj ~ bn kakelvers van eieren, pas gelegd
kak۰jónk \ ~ o snotjong syn.sjneuzel; syn.→ koetjóng;
kakke \ zw.ww kakken, poepen, drukken, schijten, syn. sjiete
kakkesjteulke \\ \ o.vkw (i.s.m ...drage: kakkestoelemeien, samen met gekruiste armen elkaars handen vasthouden en zo een ‘stoeltje’ vormen waarop ‘n kind kan worden gedragen ( → sjtèllingske)
kakmedam \ \ v kakmadam; kale, opgedirkte, potsierlijke madam, vrouw met pretenties kak۰sjoal [O] v kleuterschool, [M:bewaarsjoal] ...sjtool \ ~ m kakstoel, poepstoel
kal ~ (K/A: Kall) m (g.mv) –1 praat, woordgebruik: van dae kal bin ich neet gedeend -2 gerucht: de kal geit dat ... –3 prietpraat, syn.bazel: ’t waor mer kal van de luuj
kalbas \ \ [O/M] \\ v (kalbasse-kalbeske) groot model handtas, boodschappentas
kalbeske \\ o.vkw. herderstasje (vkw. v.kalbas) (bloemetje uit dekruisbloemenfamilie)
kale \ I m kale –1 kaalhoofdig manspersoon –2 opschepper, windbuil syn. kaaljakker II zw.ww kalen –1 kaal(hoofdig) beginnen te worden –2 bosperceel rooien/ontdoen van overtollig hout, syn. bösje –3 bij het blokbreken (v.d. mergel): de bovenzijde van de uit te breken blok schoon schrapen
kalenhuij ~ ~ [O] m kaalslag (op bepaald grondstuk), [M/J]: kaalsjlaag
kalèsj \\ v (kalèsje-kalèsjke) calèche, kales, vierwielig open rijtuig
kalesmanes ~\ ~\ (ook: kalesmales) bw “kale handen”, armoedige boel: ofsjoan zie van adel zin, ies ’t dao kalesmanes
kalfakter ~\ [O] m flikflooier, mooiprater; [M/J: fieloar, kóntekroeper]
kalieber \ lk\ o kaliber –1 zwaarte v.e. geschut of vuurwapen –2 grote mate van invloed of gezag v.e. persoon: dat ies ‘ne man van dien kalieber –3 soort, slag volk: wat veur kalieber luuj waor dat?
kalk ~∂ -1 m stofn. kalk, het koolzure zout van calcium –2 bouwmateriaal: ongebluste kalk –3 specie om mee te witten of te pleisteren syn. kalksjpies –4 tekening op kalkeerpapier
kalk۰aove → kalkove
kalkbrenneriej ~∂ \\[O/M] v kalkbranderij, bedrijf in de open lucht waar door gloeing/verhitting de mergelsteen of kalkzandsteen tot kalk wordt gebrand, [J]:...branderiej
kalke ~∂ zw.ww kalken –1 met kalk besmeren –2 met kalk bemesten –3 met kalk schrijven / kladden
kalk۰ei ~∂ ~ nep-ei voor pluimvee, syn. nès-ei; ...grónd m kalkhoudende grond; ...haok \ m kalkhaak, roerspaan in kalkemmer; ...lien lk\ v kalklijn; ...ove ~* m kalkoven; ...sjpies lk\ v/m kalkcement, kalkspecie; ...sjraom \ [O] m kalkstreep syn.krietsjraom
kalks۰koel ~∂ lk\ v voorraadkuil voor gebluste kalk; ...koep lk~ v kalkvoorrraadkuip op de bouwplaats; ...ummer ~∂ \ m kalkemmer
kalk۰water ~∂ ~ water, om eieren in te bewaren; ...werk ~∂ o kalkwerk, kalkbranderij; syn: kalkbrenneriej
kalle \ zw.ww; (K/A:kalle) (E:call) praten; [J: praote]
kallerie \\ \ v (kallerieje-kallerieke) calorie
kallosj \\ [O] m gezondheidsslipper, leren sandaal met houten zool syn. sjoonsklómp
kalm \∂ bn.bw kalm, rustig, bedaard syn: koesj, röstig
kalmere \\ zw.ww kalmeren, bedaren, tot rust brengen of komen
kalot \\ m/v (kalotte-kalötsje) kalot, kruinmutsje
kalpeng \\ [O/M] m (kalpenge-kalpengske) notitieboekje, (Fr. calepin)
kamasj \\ m (mv.kamasje) stijflederen kuitkap, slobkous (militaire dracht) (Fr. gamache)
kamauw \ ~ (ook: kemauw/kawauw) m moed, fut, durf, energie, syn.kevoek, koeraasj
kamej \\ m (mv. kamejje) geglazuurde baksteen
kamer ~ v (kamersj-kemerke*) kamer –1 ruimte, woonvertrek –2 hotelkamer: v’r höbbe nog twiè kamersj vrie –3 kleine mortier, waarmee feestschoten worden gedaan –4 achterste deel v.d.loop v.e.vuurwapen, waarin patroon komt te liggen
kamer۰breid ~ ~ bn kamerbreed; ...gelièrde \ m kamergeleerde; ...hièr \ m kamerheer; ...maedsje \ o kamermeisje; [O: kameneersje]; ...meziek ~ m kamermuziek; ...pot \ m nachtspiegel, kamerpot, po; ...sjete \ st.ww kamerschieten, feest- saluutschoten afvuren; ...sjeut ~* m kamerschot
kamien \ lk~ [O] v schoorsteenmantel
kamillenthee \\\ \ m kamillethee
kammeflaasj \\\ v camouflage
kammeflere \\\ zw.ww camoufleren
kammeraot \\\ m (kammeraote-kammeräötsje) -1 kameraad, makker, gezel, lotgenoot, syn. gezèl, kómpaan, kómpel –2 vriend syn: vrund
kammeraotsjap \\\\ v kameraadschap, vriendschap
kammeraotsjappelek \\\\\\ bn.bw kameraadschappelijk, vriendschappelijk
kammezol \\\ o (ook: kammezaol) (Fr. camisole) (kammezolle-kammezäölke) vest z. mouwen als deel v.e. kostuum, kamizool, gilet, syn: wemes, zjielee
kammezolstesjke \\\ \\ o.vkw een van de kleine zakjes in het ‘kammezol’ t.b.v.muntgeld of zakhorloge
kamp ~ I o (kampe~ -kempke~) kamp, nederzetting –1 tentenkamp syn.kampement –2 woonwagenkamp –3 zomerkamp van padvinders –4 concentratiekamp –5 (landmeetkunde) omheind veld of tuin II m (kampe~ -kempke~) –1 gevecht, (wed)strijd –2 groepering, aanhangers van een partij III m (kem \ -kemke \) kam –1 zakkam, haarkam –2 bergkam –3 tros in de vorm v.e.kam
kampanje \\\ v (mv.kampanjes) campagne
kampbekske ~ \ o.vkw kammenbakje
kampe ~ zw.ww kampen, vechten, wedijveren, bij gelijke stand syn. kavele, kabele
kampeer۰boerderiej \\ lk~\kk\ v kampeerboerderij; ...oetrösting lk~\ v kampeeruitrusting; ...wage m kampeerauto, camper; syn: kemper
kampere \ \ zw.ww kamperen
kampfer ~ m kamfer
kampioensjap \\\ \ o kampioenschap
kampraad ~ ~ o kamrad, tandrad, kamwiel
kamptesj ~\ v kammentas, hangtas nabij wastafel om de haarkammen op te bergen
kampzjeng ~\ [J] m scheldn. kampbewoner
kan \ v (kanne-kenneke) kan -1 schenkkan, vaatwerk voor vloeistof –2 [O] Valkenburgse inhoudsmaat voor vloeistof van 1.44 liter
kanaalje \ ~ v (mv. kanaaljes) slechte vrouw, feeks, kreng syn.→krağ
kandelaer m (kandelaersj-kandelaerke) kandelaar, kaarsdrager
kandering [O/M] v tandsgewijs eindigend metselwerk, syn.kanteling
kandiejsoekker \kk\ kk\ m kandijsuiker (Fr. sucre candi) gekristalliseerde suiker
kanes m –1 kanis, kop, hoofd: hae haet ‘ne flinke kanes; syn: →öpper –2 (als achtervoegsel): vent, lap, janus (i.s.m.vèt...of sjmeer...)
kanker ~ m kanker, kwaadaardig gezwel
kankeraer ~ m (kankeraersj-kankeraerke) kankeraar, syn: kankerbaer, knoterbaer
kankere ~ zw.ww morren, mopperen, syn. knotere: dae haet ummer get te kankere
kannedas m (mv.kannedasse) canada, Canadese populier
kannepee m (kannepees-kannepeke) canapé, gestoffeerde lage, brede bank
kans ~ v (kanse~ - kenske~) kans, gunstige gelegenheid
kanserm ~ ~∂ bn kansarm
kansgewies \ lk\ bw herhaalde handeling van het omschenken per kan; [O: kannewies]
kans۰höbber ~\ m kanshebber; ...riek lk~ bn kansrijk; ...sjpel ~ o kansspel
kant ~ I m (kent-kentsje) kant, zijde, vlak v.e. lichaam, syn. ziej II m (mv.kante) richting, streek: hae woont aan de kante van Mestreech III m opzicht, maat, pasvorm: dat kostuum ies ‘m get aan de groate kant IV m.stofn kant, fijn opengewerkt weefsel van linnen garen V (i.s.m. van ... make) van het leven beroven
I kantele zw.ww kantelen, omslaan, omkeren, omvallen
II kantele [M/J] zw.ww kantelen, uittanden, uitkepen [O: kandere]
kanteneer m (mv.kanteneersj) kantonnier, vaste onderhoudsman v.e. deel van ’n doorgaande weg: de gebreursj Siebe waore alle drie es kanteneer aangesjtèld bie de pervinsie
kantièl [O/M] m kanteel, ieder der opstaande delen van de getande bovenzijde v.e. stadsmuur
kantien kk\ [M/J] v (mv.kantienes) kantine, [O:kantien lk\]
kantón o (mv. kantóns) kanton –1 rechtsgebied –2 vak van 5-7 km waarin ’n (hoofdweg) is verdeeld voor dagelijks onderhoud
kantóngerech \\ \\ [M/J] o kantongerecht [O:kantóngeriech]
kantteikening ~ ~ v kanttekening
kantwèrke ~ ~∂ zw.ww kantwerken, kantwerk maken
kaok ~ →kook ~
kaol \ m stofn. steenkool
käölder \ [O] m mijnwerker syn.koelpötter [O] koelpiet [M]
kaole ~→ kole
käöle zw.ww lichtelijk gloeien, slecht branden käölemenneke o (ook: keulemenneke) appelsoort, Eijsdener klompje, syn. sjaopsnaeske, sjaopsmuulke
käöler m (mv.käölersj) kolenbrander, persoon wiens beroep het is houtskool te branden
kaolzjwart \\ bn koolzwart, gitzwart, pikzwart, syn.peekzjwart
käöm m verz.n. (g.mv) kaam, kaan, kaamsel, wit schimmel (gistschuim) op het bier
kaon ~ →koon
kaor m (mv.kaorsj) hoorn (blaasinstrument) (Fr: cor) Franse jachthoorn
kaord \ v (kaorde-käördsje) koord
kaore ~ → kore
käöre zw.ww I aaien, strelen II keuren, onderzoeken en beoordelen, testen
käöring v (mv.käöringe) keuring
käör۰meister \ ~ m keurmeester; ...merk ~∂ keurmerk, keurteken
kaorts ~ →koorts
kap I v (kappe-kepke) overkapping, afdak, afscherming, overdekking, klep; II m (mv.kep) –1 het houtkappen in ‘n bos –2 opbrengst van ’n houtkap; III v (i.s.m. ... en kogel; (ook kat(s); alles, heleboel: hae haet kap en kogel verzope
kaperkel \ ~∂ [M] kartonnen boekomslag, documentenmap ([O: kapelker ~∂]
kap۰hamer \ ~ m bilhamer, kaphamer; ...hout ~ o kaphout syn. gereefhout
kapiettel \ kk\ o kapittel –1 hoofdstuk, onderwerp van gesprek, syn. sjapiter –2 vergadering van kerkleiders r.k.
kapiettele \ kk\ zw.ww kapittelen, berispen
kap(i)tein \\ ~ m (kap(i)teins-kap(i)teinsje) kapitein, -1 aanvoerder, bevelhebber inz. jonkheid-commandant bij het planten van de mei-den –2 bazige, overheersende echtgenote
kaplenie \\ kk\ [O/M] v (mv.kaplenieje) r.k. kapelanie, woning v.e. kapelaan (vgl.keplaon)
kapmentelke \ ~\ o.vkw kampmanteltje, kleine schouderdoek t.b.v. het kappen
kapmets \ \ o kapmes, hakmes
kapoets(j) \ kk\ [O] m (kapoetsje-kapuutsjke) –1 vrouwenjak met lange slippen –2 soort dameshoedje
kappe \ zw.ww –1 kappen, omhakken –2 het hoofdhaar knippen of opmaken –3 afkappen bij kaartspel (stapeltje in tweeën delen) –4 ophouden of breken met
kappes \ (ook: kappesmoos)o witkool
kappes۰baar \\ \ stenen pot om zuurkool te bewaren; ...boer ~m koolteler; ...huid \ m (kabuis)kool syn. kaboetsj, kappesmoos (→ hödsje/huid)
kappesiener \\ lk\ m kapucijner –1 bedelmonnik v.e. Franciscanenorde –2 peulvrucht, akkererwt –3 zwarte duif met brede halskraag
kappesiteit \\\ ~ v (mv.kappesiteite) capaciteit, bekwaamheid
kappesjón \\\ [M/J][O: kappesjao] v capuchon, muts op de jas
kappetaal \\\ o (mv.kappetale) –1 kapitaal aanzienlijke som geld –2 (fig) scrotum, balzak
kapriole mv. capriolen, bokkesprongen, luchtsprongen
kapsjtok \\ m (kapsjtök-kapsjtökske) kapstok
kapsones \\\ [J] mv kapsones, ophef, kouwe drukte; [O/M: allegaasje, ambras, bómbarie, poeppekas]
kar \ v (karre-kerke) kar, voertuig op twee wielen
karaktertrèk \\\ \ m karaktertrek
karbelejum \∂\\\ m (g.mv) carbolineum
karbied \ kk\ m.stofn carbid
karbiedlamp \ kk\ ~ v carbidlamp
karbónpepier \\ \lk~ [O/M] o carbonpapier
kar۰hings \\ m karhengst, afgedankte dekhengst, alleen nog te gebruiken ‘voor de kar’; ...hónd [O] karhond, trekhond
karjaer \\ v carrière, loopbaan syn. loupbaan
karkol \\ v (mv.karkolle) caracole, eetbare huisjesslak, wijngaardslak
karmienroad \ lk\ \ karmijnrood
karneval \\\ [J]m carnaval o, vastenavondfeest; [O/M]: vastelaovend
karper ~∂ [J] m (karpersj-kerperke) karper, riviervis; [O/M]: kerp
karre \ zw.ww karren, snel en onbesuisd rijden, syn. broeze
karrebien \ lk\ v (mv.karrebiene) karabijn
karreboum \ ~ m wagenboom, disselboom
karreljón o (mv.karreljóns) carillon, klokkenspel, [O]: karreljóng
karrembool \\\ m carambole, speelpunt bij biljartspel
kar(re)mel \\ m (karmels-karmelke) karamel
karrentaen \\\ v quarantaine, gedwongen afzondering
karre۰peerd \\ ~* o –1 karrenpaard –2 zware logge vrouw, syn: kadderols; ...raad ~ o karrenwiel
karresel \\\ v (karreselle-karreselke) carrousel, draaimolen, syn: drièmeule, meulekes, toernee
karresjpoor \ ~ o karrenspoor syn. karregelei
karrevaan \\\ m (mv.karrevane) karavaan
karre۰vrach \ v karrenvracht; ...weeg \ ~* m de route in ’n mergelgroeve, die wordt gekend door de in de muren uitgesleten sporen van de uiteinden van de assen van de mergelkarren
kartoesj \ kk\ v (kartoesje-kartuusjke) cartouche, kardoes, schietpatroon
karwatsj \\ v (mv.karwatsje) karwats, stijve lederen zweep met knop
kas \ v –1 (kaste-keske) het meubel: kast –2 (kasse-keske) kas, beschuttend omhulsel, foedraal (als in: ougkas, brujkas, reloozjekas) –3 geldvoorraad: de kas van ’n vereiniging –4 de staande, samengebonden schoven van veldvruchten
kas۰bloom \ \ v kasbloem; ...book \ o kasboek; ...greunte \\ v kasgroente; ...sjtök \ o kasstuk
kasjèt o cachet, uiterlijke schoonheid, waardevolle omlijsting, originaliteitskenmerk kas۰kóntrol \ \ v kascontrole; ...plentsje ~ o.vkw fig. kasplantje;
kassa \\ –1 v (kassaas-kassake) kassa, plaatskaartenloket –2 tsw uitroep bij financiële meevaller
kassabón \\\ m kassabon
kasse \ zw.ww het opzetten van samengebonden schoven van veldvruchten
kasseer \\ m (mv.kasseersj) kassier
kassej \\ [O/M] (Fr: chaussée) m (mv.kassejje) kassei –1 keisteen syn.kingerköpke –2 straatweg, steenweg (syn:→sjteiweeg
kasserol \\\ [O] v (kasserolle-kasserölke) kastrol (Fr.casserole) koperen braadpan
kassèt \\ v (kassèttes-kassètsje) –1 sierdoos, geldkist –2 cassette [J]
kassètte۰bendsje \\\ \ o.vkw cassettebandje; ...dèk \ o cassettedeck; ...rekaorder \\\ m cassetterecorder
kassiaer \\\ v (kassiaeres) kassière, caissière
kastanjètte \\\ mv castagnetten, handkleppers
kastelein \\~ m kastelein, caféhouder, syn: kaffeehouwer
kastrasie \~\ v castratie
kastrere \\ zw.ww castreren
kasuifel \ ~ \ o (mv.kasuifele) kazuifel r.k. misgewaad in liturgische kleur
kat v (katte-ketteke) kat, poes
kater ~ m kater -1 (katersj-kaeterke) mann. kat –2 onaangename gesteldheid na drankgelag of tegenslag: nao dae vläög houw iech ‘t ’s anderendaags ‘ne behuèrleke kater; syn: → keigel
katerjach ~ \\ v troep (stoeiende) kinderen, kinderschaar
katriene(r)bloom \ lk\ \ (ook: sinte-katriensbloom) [O/M] v (plantk.) tuinchrysant; [J: krizant ] (St.Catharina 25 november
kattebelke o.vkw kattebelletje, klein niet-vormelijk briefje
kattedraal \\\ v (mv.kattedrale) kathedraal r.k.
kattegejengel(s) \\ \~\o kattenmuziek –1 gekrol van katten –2 slechte onwelluidende muziek of gezang
kattegiesmes \\ kk\\ [M] m catechismus, r.k.[O]: kristelièr
kattekièzekroed \ \ lk~ o kaasjeskruid, wortelstok van bep. bloem (geneesmiddel tegen abces)
kattekómbe \\\\ v catacombe, steengroeve m.n. als begraafplaats der eerste christenen in Rome, waarvan in Valkenburg (zuidhelling Plenkertstraat) ‘n nabootsing bestaat
kattekómbe-graver \\\\ ~\ mv catacombe-graven; in de familiegrafkelders op het oude gedeelte van het kerkhof aan de Cauberg bevinden zich heuse catacombe-graven
katte۰kop \ \ m kattenkop; ...kwoad \ o kattenkwaad, guiterij
katteliek \\ lk~ -1 bn katholiek r.k. –2 m belijder van r.k. godsdienst
katteloog [O/M] m (katteloge) cataloog, catalogus; [J]: katteloges
kattenaat \ \ bn.stofn streepjeskatoen, glanzende stof in satijnbinding: zie droog ‘t sóndes nog ‘ne gebloomde kattenate sjolk
katten۰derm \ ~∂ m -1 darm v.e. kat -2 snaar v.e. viool; ...drek m.verz.n –1 uitwerpsels v.e.kat –2 (i.s.m. dat ies geine ...) iets van geringe waarde; syn. kattepies
katte۰oug \ \ o kattenoog –1 oog als v.e. kat –2 reflector in het wegdek; ...pies kk\ m verz.n kattenpis –1 urine v.e. kat –2 (dat ies geine ...) iets van geringe waarde; syn. kattendrek –3 enigszins slechte drank; ...poekkele kk\ mv kapsones, syn. bokkesjprung, sjtrapatse, sjprewietse, sjpergietse, tuèn
kattepuul \ kk\ m (kattepule-kattepuulke) katapult (Fr: catapulte) -1 historisch schiettuig, blijde -2 zelfgemaakt schiettuig van vorktak met elastieken; syn: flietsj
katte۰sjprunk \ ~ m (kattesjprung \ \ -kattesjprungske \ \) –1 sprong als v.e.kat –2 korte afstand: ’t ies mer ‘ne kattesjprunk syn. sjteinwörp; ...sjtart \ m –1 staart v.e. kat –2 (plantk.) plant met purperen bloemen in kattenstaartvorm, zoals heermoes, kleine lisdodde en wilgenroosje
kattestraof \\\ v catastrofe, ramp
kattetóng v –1 kattentong –2 koekje of chocolaatje in de vorm v.e.kattentong
kauf ~ (A: Kouv) o (kauver-kejfke) –1 (lett.) kalf –2 (fig.) goedmoedige man, syn. löbbes, kaufmozes
kaufmozes o (g.mv) sul, goedzak syn.löbbes
kaufs۰kop \ \ m –1 kop v.e. kalf –2 (fig.) domoor, botterik; ...kortelèt \\\ v kalfskotelet; ...laer \ o kalfsleer; ...lap \ m plat stukje kalfsvlees
kaufvleisj ~~ (A: Kouvfleäsch) o kalfsvlees
kaum ~ (A: kaum) bw amper, nauwelijks, ternauwernood, syn: tenejjernoad
kauve \ zw.ww kalven –1 (v.koeien) ’n kalf werpen –2 (v.grond, mergel e.d.) afkalven, inzakken, afbrokkelen (v.pilaren in grot)
kauver۰juud ~ kk\ m ‘kalverjood’, flauwe onnozele vent; ...leefde \ v kalverliefde; ...zeil ~ o kalvertouw, stevig maar zacht touw t.b.v. ‘n kalf
kavaak(sj) \ ~ o (mv.kavaker/kavaaksje) kanjer, joekel, gevaarte, kokker; syn: jabbes, kabejjer, knab, knao, knoes
kavalje [O] o vervallen huis, oud versleten kledingstuk of voorwerp
kavere zw.ww garanderen, bezweren, verzekeren syn. garrendere, verasserere -2
kavveleriej \\\kk\ v cavalerie
kavveljee \\\ m cavalier, ridderlijk heer
kawauw \\ [O] m inzet, energie, pit, syn. → kevoek
kazak \\ [O] m lange mans-overrok met wijde mouwen, boezeroen
kazern \ \∂ v (mv.kazernes) kazerne
kazino \\\ o (mv.kazino’s) casino, speelcasino
kazinobroad \\\ \ o casinobrood, in bus gebakken vierkant en geribd witbrood
kazjemat \\\ v (mv. kazjematte) kazemat
kazjevak \\\ [O] m (kazjevakke-kazjevekske) kazavek, wijde vrouwenmantel met mouwen
kazjeweel \\\ bn casueel, frappant, als toeval merkwaardig, curieus syn.kuurjeus
kebaal \\ [J] o kabaal, lawaai, rumoer, herrie; [O/M]: sjpektakel, lewej
kebao \\ [O] (ook: kebang) m (kebaos-kebäöke) (Fr: capote) kapotjas, cape, schoudermantel met hoofdkap
kebouter \ ~ m (keboutersj-kebuiterke) kabouter, gedienstige goedaardige huisgeest syn. auvermenneke
kedètsje \\ o.vkw kadetje; hard, klein broodje met dwarse deuk
kedo \\ [M/J] m (kedo’s-kedoke) cadeau, geschenk, [O]: gesjink
kedo۰bón \\ \ m cadeaubon; ...pepier \ lk~ o cadeaupapier
keduuk \ kk\ (Fr:caduc)(A: kaduck) bn kaduuk, kapot syn. kepot, fetuuj –1(v. personen:) afgeleefd, zwak, uitgeblust –2 (v. zaken:) versleten, bouwvallig
I keek \ m (keke-keekske) cake, luchtig zacht gebak, voornamelijk bereid uit bloem, melk en eieren
II keek ~* m schreeuw, gil
I keel \ m (kele-keelke) –1 kiel, loshangend overhemd met mouwen, boezeroen, [O] kazak
II keel ~* [O/M] m kerel, (ongure) vent ; [J]: vent
keep ~ m (kepe-keepke) cape, regenmantel, schoudermantel
keer۰beursjtel ~* ~ m straatbezem syn. sjtraotebessem; ...geld ~ muntgeld dat bij het ‘keren’(schoonvegen) wordt gevonden
keersj ~* v (keersje-keersjke) kers (steenvrucht)
keersj۰aovend ~* \\ m kerstavond; ...bal ~ m kerstbal (versiering in kerstboom); ...boum ~ m kerstboom; ...broad \ o kerstbrood; ...daag ~ m kerstdag; ...den ~\ v spar(reboom) met de bestemming van kerstboom
keersje ~* bn.stofn. kersen, van kersenhout; keersje۰bónbón ~* \\ m kersenbonbon; ...boum ~ m kersenboom; ...koon ~* m kersenpit; ...körf ~∂ m kersenmand;
keersjentied ~*~ m kersentijd
keersje۰plök ~*\ m kersenpluk; ...vla ~ \ v kersenvlaai
keersj۰fiès ~* \ o kerstfeest; ...kind ~ o kerstkind; ...kónzaer \\ o kerstconcert; ...krenske ~ o.vkw kerstkransje; ...kruub kk\ v kerstkribbe; ...leed ~\ o kerstlied; ...man ~ m kerstman
keersjmert ~* ~ v kerstmarkt;
Keersjmes ~*\ m Kerstmis r.k.hoogfeest van Jezus’ geboorte 25 december
keersj۰mès ~* \ v kerstmis (mis tot viering van Kerstmis); ...nach \ v kerstnacht; ...pakkèt \ o kerstpakket
keersjroad ~*\ bn kersrood, kersenrood
keersj۰roas ~* \ v kerstroos syn.keersjsjter; ...sjpölle \ mv kerstspullen; ...sjtal ~ m kerststal; ...sjter \ v kerstster –1 versiering in de vorm v.e. ster –2 benaming v.e.sierplant syn. keersjroas; ...sjtökske \ o kerststukje, bloemstukje voor Kerstmis; ...sjtol \ m stol; luxe kerstbrood; ...tied lk~ m kersttijd; keersjveersj ~*~ bn kersvers
keersj۰verhaol ~* \~ o kerstverhaal, -vertelling; ...versering \\ v kerstversiering; ...wunsj ~ v kerstwens
keerts ~* v (keertse-keertske) –1 kaars –2 bloem: koningskaars
keertse۰febriek ~*\ \ kk\ v kaarsenfabriek; ...luuchter ~* m kaarsenkroon, lichtkroon voor kaarsen; ...persessie ~\ [O] v kaarsenprocessie; ...vèt \ kaarsvet; ...wiejing kk\ v kaarsenwijding
keertsje ~* o.vkw kaartje inz. toegangsbewijs keerts۰leech ~* \ o kaarslicht; ...rech \ bn.bw kaarsrecht
kees۰deiler \ ~ m kiesdeler; ...krink ~ m kieskring; ...rech \ o kiesrecht; ...sjief lk\ v kiesschijf; ...toan \ m/v kiestoon
keezjem ~*\ [O] (Fr. quinzaine) m loon van twee weken
keigel ~ m (keigele–keigelke) –1 kegel –2 gedragingen, uitingen of gevolgen van dronkenschap (hoofdpijn, stinkende adem, dubbele tong etc). syn: kater
keigelaer ~\ m (mv.keigelaersj) kegelaar
keigel۰baan ~ \ v kegelbaan; ...bol ~ [O/M] m kegelbal, [J] keigelbal; ...bónd ~ m kegelbond
keigele ~ zw.ww kegelen
keigel۰jóng ~ \ m kegeljongen, die de kegels opzet →keigelopzètter ; ...klok \ v scorebord bij kegelspel in de vorm van ’n halve klok met ’n schaalverdeling van 0 t.m. 9; ...kluup kk\ v kegelclub; ...opzètter \\ m persoon die de omvergeworpen kegels aangeeft, ze ook weer opzet en de kegelbal terugrolt naar het begin van de baan, ...sjpel ~ o kegelspel; ...sjport \ m kegelsport
keihel \~ [J] bn.bw fig. keihard, onaandoenlijk; [O/M]: ieskoud
keizerriek \ lk~ o keizerrijk
keizersj۰bloom \\ \ v korenbloem; syn: korebloom; ...kroan \ m keizerskroon
kej \ v (kejje-kejke) ijsglijbaan
kejje \ zw.ww glijden op ‘n ‘kej’
kejjelek \\\ [O/M] bn.bw kouwelijk, [J]: kouwelek –1 gevoelig voor koude –2 fris, kil: ’t ies kejjelek waer
kekau \\ m.stofn. cacao
kekau۰boan \\ \ v cacaoboon; ...boter v cacaoboter: kekauboter weurt dèks gebruuk es luuppevèt
keke *~ zw.ww schreeuwen, gillen syn.kwake, sjriève
kekert ~* m (mv.kekerte) schreeuwlelijk, kwaker, syn.kwaakzak
kelder۰gewölf \\ \~∂ keldergewelf; ...graaf ~ o graf in grafkelder; ...henske \ o rode peperboompje; ...kas \ v kelderkast; ...loch \ v kelderlucht, vochtige vunzige lucht; ...look ~* o keldergat; ...luuk lk\ o kelderluik; ...sjlek \ v kelderslak, grijze gestreepte naaktslak; ...verke ~∂ pissebed, syn.meuleverke, wild verke; ...vinster ~ v kelderraam
kelk ~∂ v (kelke-kelkske) kelk, drinkbeker
kelkblaad ~∂ ~ kelkblad, blad v.e. bloemkelk
kelle zw.ww tintelen (van de handen), prikkelingen voelen door overgang van koude naar warmte: wie iech vanoet die kouw heimkaom, begoeste miech de heng te kelle
kelner \ (D) m (kelnersj-kelnerke) kelner syn.ober
kelnere \\ zw.ww werken als kelner, syn. obere: hae haet jaorelank gekelnerd bie de Kuèt
kelnersjmets o kelnersmes, sommeliersmes
kelver ~∂ [O] →kervel
kemasj (Fr: gamache: slobkous) m (mv.kemasje) (militaire) schoen met hoge schacht/ beenkap
kemediant \~\~ m (mv.kemediante) komediant –1 komediespeler –2 fig. aansteller, veinzer syn. aansjtèller
kemedie \ ~\ v komedie -1 blijspel, toneelspel -2 valse ijdele vertoning syn. aansjtèlleriej
kemeel \ \ m (kemele-kemeelke) kameel
kemeelzaal \ \ \ m kameelzadel (meubelstuk)
kemelendriever \\\ lk~ m kameeldrijver
kemiek \ \ -1 m komiek, grappenmaker –2 bn.bw komiek, potsierlijk, koddig, [J]: komies
kemies \ lk\ m (mv.kemieze) commies, douanier, ambtenaar invoerr. & accijnzen, tol-ambtenaar
kemiesse \ kk\ [O/M] v (kemiesses-kemiesseke) boodschap, huishoudelijke inkoop: iech sjiekde-n ‘m kemiesses doon; [J]: boodsjap
kemiesse۰kerke \ kk\ \ [M] o winkelwagentje; ...tesj \ [O/M] v boodschappentas syn. kalbas, [J]: boodsjappe-tesj
kemillenthee \\\ \ m kamillethee, heilzame drank / aftreksel van kamille-bloem t.b.v. ‘n abces
kemissie \ \\ v (kemissies-kemissieke) commissie –1 opdracht, order –2 groep personen met bepaalde opdracht
kemme zw.ww kammen
kemood m (kemodes-kemeudsje) commode, ladetafel
kemp ~m (g.mv) kemp, hennep
kemper ~ m camper, kampeerwagen; syn. kampeerwage
kemping ~\ [M/J] m camping, kampeerterrein
kempinggaas \\ \ o campinggas
kempzaod ~ \ o hennepzaad
kemsel \ o –1 kamsel -2 kammeling
kemune \ lk~ \ [O/M] v communie (r.k.) [J: kemunie \\\]
kemune۰bank \ lk~ \ ~ v communiebank; ...fiès \ o communiefeest; ...jeske \ o.vkw communiejasje of -pakje; ...klètteke \\\ o.vkw communiejurkje; ...printsje ~ o.vkw communieprentje
kenalje \\\ o.verz.n (Fr) canaille, gespuis, tuig, janhagel syn.→ krauw
kenièl \\ m.stofn.kaneel
kenièl۰piepke \\ lk~ o.vkw kaneelpijpje; ...sjtaefke \ o.vkw kaneelstaafje; ...sjtekske \ o.vkw kaneelstokje; ...soekker kk\ m.stofn. kaneelsuiker
kenkee ~\ m (mv.kenkees) quinquet, olielamp (→sjmoutlamp), (later) petroleumlamp met cylinderglas, Fr.uitvinder: Quinquet)
kenk-olie ~~*\ m.stofn. (raap)olie voor de kenkee
kenón \\ o (kenónne-kenunneke) kanon
kenónnevleisj \\ ~ o kanonnenvlees, kanonnenvoer; syn. kenónnevoor
kenóns۰kop m scheldn. bolhoofd, dikkop, syn: waterkop; ...sjeut \ ~ m kanonschot; ...zaat \\ ~ bn.bw stomdronken
kentig ~\ bn kantig
kentoar \\ o (kentoare-kentuèrke) kantoor
kepabel \~ bn capabel, bekwaam
kepel \\ v (kepelle-kepelke) I gebedshuisje II muziekkapel, instrumentaal muziekgezelschap III dakkapel IV dagvlinder
kepelmeister \\ ~ m kapelmeester, dirigent syn. dirizjent
keper ~* m -1(kepersj-keperke) dakspant, rib van kapgestel, balkje van 7 x 5 cm -2 stof in keperbinding, diagonaal weefpatroon
kepernagel ~* ~ grote spijker van 9 cm om de keper te bevestigen
keplaon \\ m (kepläöns-kepläönsje) kapelaan
kepoen lk~ m (mv.kepoene) kapoen, gesneden haan bestemd om vetgemest te worden
kepok \\ m.stofn. kapok
kepot \\ bn kapot –1 stuk, beschadigd v.goederen syn. fetuuj, keduuk –2 dood: al huits doe miech kepot -3 doodmoe, afgemat, bekaf syn. fetuuj, keduuk, kepotmeug –4 ontzet, verslagen, overmand: dao bin iech ’n week
kepot van gewaes
kepotheudsje [O] o.vkw bepaald vrouwenhoedje(met lint/strik), gedragen door ‘n bejaarde weduwe
kepotmeug bn doodmoe, syn. kepot, fetuuj, keduuk, doadmeug, poem
kepötsje \\ o.vkw condoom, syn.pariezer
keppelke \\ o.vkw keppeltje, schedelkapje (gedragen door priesters/joodse mannen)
kepperke o.vkw –1 klein bierglas, [O]:kapperke syn. sjöpke –2 oostindische kers
–3 kappertje, gesloten bloemknop als specerij
kere ~* zw.ww schoonvegen met bezem: wae keert allewiel nog de sjtoep?
kerfsjtek ~∂ \ m (Th.D.kerf) kerfstok
kèrk ~∂ v (kèrke-kèrkske) kerk
kèrk۰book ~∂ \ o kerkboek; ...deens \ m kerkdienst; ...dörp ~∂ o kerkdorp, dorp met eigen r.k. kerk
kèrke۰blaedsje ~∂ \ o.vkw kerkenblaadje; ...geld ~ [O/M] o kerkengeld, parochiebijdrage; ...koar \ o kerkkoor, [O: m kèrkezank]
kèrkelek ~∂ \ bn kerkelijk
kèrke۰sjleutel ~∂ ~ m slanke sleutelbloem, primula; ...sjtool \ kerkstoel
kerkesvolk \\~∂ o ‘karretjesvolk’ benaming voor vrijgevochten, nomadische bevolkingsgroep
kèrk۰gank ~∂ ~ m kerkgang –1 het naar de kerk gaan –2 eerste gang naar de kerk na ziekte of bevalling (als het kind 6 weken oud is, maakt de moeder de ‘kèrkgank’, om zich te laten uitzegenen); ...hof \ o kerkhof, [O: m kèrkef]; ...meister ~ m kerkmeester, lekenlid v.h. kerkbestuur; ...örgel ~ m kerkorgel, [O]: ...ölger; ...petroan \\ m kerkpatroon, patroonheilige v.e.kerk; ...pileer \~* m -1 kerkpilaar –2 fervent kerkganger; ...tore ~* m kerktoren; ...uul lk\ m kerkuil, torenuil; ...wiejing lk\ v kerkwijding
kerme \∂ zw.ww kermen, jammeren van pijn
kèrmes ~∂ m lett.kermis (oorspr.gedenkdag van de kerkwijding) -1 plaatselijk volksfeest –2 kermisterrein –3 fig.vrolijk rumoer, wilde boel, stampij
kèrmes۰bèd ~∂ \ o kermisbed, op de vloer gespreid bed, paljas; ...geld ~ mv zakgeld voor de kermis; ...ges \ mv kermisgasten; ...kraom \ m kermiskraam; ...vla \ verz.n vlaaien als kermisgebak
kerp ~∂ [O/M] m (kerper-kerperke) karper, riviervis
kerpèt o (kerpètte-kerpètsje) karpet, losliggend rechthoekig vloerkleed
kerpuul → krepuul
kersjeer۰naold \\ \ v haaknaald syn: haokelnaold; ...werk ~∂ o haakwerk, syn: haokelwerk
kersjere \\ (methatesis: kresjere) zw.ww haken (handwerken) (Fr:crochet) syn. haoke / häökele
kers(j)èt \\ o (mv.kersjètte) korset, keurslijf, rijglijf
kertale \\ mv gruzelementen, scherven
kerteer o kwartier (kertere-kerteerke)
kertón \\ [M/J] m (kertóns-kertunneke) stuk karton, bordpapier; [O: kertóng]
kertónne [M/J] bn.stofn van karton, kartonnen [O]: kertónge)
kervat →krevat
kerve ~∂ zw.ww kerven, inkepen, insnijden
kervel ~∂ m –1 g.mv kervel (schermbloemig plantengeslacht); [O] kelver ∂ –2 stuk baksteen om uit te vullen
kervelsop ~∂ \ v kervelsoep
kesjot \\ [O] o cachot, gevang(enis), kerker, cel, nor, petoet (A: Kaschott)
kesjtaanjel \ ~\ [O/M] v (kesjtaanjele-kesjtaenjelke) kastanje, boomvrucht; [J]: kesjtanjel
kesjtaanjelebroen \ ~\\ ~ kastanjebruin –1 bn kastanjebruin van kleur –2 o de kleur kastanjebruin
kesjtièl \\ o (kesjtièle-kesjtièlke) kasteel
kesjtièl۰hièr \\ \ m kasteelheer; ...rewien \ lk\ v kasteelruïne; ...viever lk~ m kasteelvijver
ketel ~* (ketele-ketelke) ketel
ketel۰fliekker ~* kk\ m ketellapper; ...hoes lk~ o ketelhuis; ...meziek \ lk~ m ketelmuziek; ...sjtein ~ m ketelsteen, kalkafzetting in ketel
ketoen lk~ m stofn. katoen
ketrienebloom \lk\ \ v tuinchrysant (St.Catharinabloem)
ketrol \\ v (ketrolle-ketrölke) katrol, hijstoestel
kets \ v (mv.ketse) kat (fig.) twistzieke, vinnige, snibbige vrouw of meisje
ketsj \ [O] (Th.D) m.verz.n gedroogde schijfjes appel of peer
ketsje \ zw.ww -1 ketsen, schampen, afstuiten –2 vuurslaan m. vuursteen (op Paaszaterdag) voor het nieuwe Paasvuur
ketteke \\ o.vkw (mv. kettekes)–1 katje (bloeiwijze) wilgenkatje, elzekatje, hazelaarskatje –2 drop, zoet dropje in vorm v.e.katje
kètting \ v (kèttinge-kèttingske) ketting
kètting۰bloom \ \ v paardenbloem syn: piesbloom; ...breef \ m kettingbrief; ...hónd ~ m kettinghond; ...karresel \\\ v kettingcarrousel, zweefmolen syn: sjlingerkarresel; ...kas \ v kettingkast; ...ruiker ~ m kettingroker; ...zaeg \ v kettingzaag
keu \ m –1 keu, biljartstok
keuke ~ v (keukes-keukensje) keuken
keuke۰deur ~ ~ v keukendeur; ...kas \ v keukenkast; ...sjtool \ m keukenstoel; ...taofel \v keukentafel
keukske \ o.vkw koekje, kaakje (versnapering)
keukskestrómmel \\ \ v koekjestrommel
keul \ bn.bw koel
keulbleudig \ \ bn.bw koelbloedig
keulde \ [O/M] v koelte, koelheid; [J]: keulte
keule \ zw.ww koelen
keuler \ m koeler, koelinstallatie onder buffet
keul۰hoes \ lk~ o koelhuis; ...kas \ v koelkast; ...tore ~* m koeltoren; ...wage ~ m koelwagen
keuning ~ m (keuninge-keuningske) koning –1 monarch –2 langste, middelste kegel (bij kegelsport) –3 speelkaart –4 schaakstuk
keuningin ~ v (keuninginne-keuninginneke) koningin –1 monarch –2 schaakstuk
keuninginnendaag ~\\ ~ m koninginnedag
keunings۰beer ~\ o koningsbier, vat bier als traktatie v.d.schutterskoning; ...broad \ koningsbrood →keuningskook; ...hoes lk~ o koningshuis; ...keigele ~ o wedstrijd om het persoonlijk kampioenschap v.e.kegelclub; ...kook \ m koningsbrood, brood waarin verborgen boon bij Driekoningenfeest; ...kriè \ zw.ww het hoogste woord hebben; ...kroan \ m koningskroon; ...sjete \ st.ww koningsschieten; ...sjeut ~* m koningsschot; ...vogel ~ m koningsvogel; ...zilver ~∂ koningszilver
keuninklek ~\ bn.bw koninklijk
keuninkriek ~\ lk~ o koninkrijk
keus \ v (mv.keuzes) keuze, keus, mogelijkheid of gelegenheid om te kiezen
keutel ~ m (keutele-keutelke) -1 drol –2 dreumes syn. apekeutel
keutelaer ~\ m keutelaar, beuzelaar syn. zanikbaer
keutele ~ zw ww zaniken (ook: krintekeutele)
keutelevenger ~ \ m (scherts.) plusfour, pofbroek, syn. poefbrook, sjmoekkelbrook
keutelswerk ~ ~∂ o prutswerk syn. fietsjelswerk
kevere ~ zw.ww doppen, gedroogde erwten of boontjes uit de peul halen syn.paole, luite
kever(t) ~ m (keverte-keverke) kever
kevoek \ kk\ [O/M] m (g.mv) fut, temperament, levenslust, daadkracht, syn. euvergaaf, innerzjie, inzat, foek kamauw, kawauw, majeng, mood,koeraasj, petaj, troef (→ foek Fr: fougue)
keze \ onr.st.ww (kees-keus-koos-gekoze) kiezen
kezien \ lk\ o (keziene-keziensje) kozijn, raamwerk
kiebbel kk\ (D: Kübel; A: Kibbel) m (kiebbele-kiebbelke) –1 kiebelton, strontvat (vergaarbak) (ton met deksel als w.c.) in de kolenmijn –2 viespeuk, vieze vent: dat ies ‘ne vieze kiebbel
kiebbelmajoor kk\ \\ m scherts. aangewezen persoon, die in de kolenmijn belast was met het opruimen van de kiebelton, syn.kiebbelen-inzenjeur
kieddele kk\ zw.ww kittelen, kietelen
kieddel(t)ig kk\ \\ bn kittelachtig, geveulig veur kieddele
kiek lk~ m kijk, zicht, uitzicht
kiek۰daag lk~ ~ m kijkdag; ...doas \ v –1 kijkdoos –2 tv-toestel
kieke lk~ st.ww (kiek-keek-gekeke) -1 kijken –2 zien (→ zeen)
kieker lk~ m (kiekersj-kiekerke) –1 kijklustig persoon; aanschouwer: miè kiekersj es kuipersj –2 verrekijker
kiek۰hoos lk~ \ m kinkhoest, kijkhoest; ...kas \ v kijkkast, tv-toestel; ...leukske ~* o.vkw kijkgaatje, spion; ...-oet lk~ [O] m etalage; ...operasie \\~\ v kijk-operatie; ...siefer lk~ o kijkcijfer
kieksjozeriej (Fr) kk\ \ \ v.verz.n -1 lett. snuisterijen, kleinigheid syn.kraom, prölleriej –2 fig. onbeduidendheid, te verwaarlozen bijzaken
kiel lk\ (kiele-kielke) wig, keg, keil
kiele lk\ zw.ww keggen
kielle-kielle kk\ kk\ bw ternauwernood, kantje boord; op ’t nippertje; syn. op ’n haor nao, op ‘t niepperke
kieme kk\ zw.ww kiemen v. zaad, ontkiemen, ontspruiten
kien ~ -1 tsw kien, uitroep bij kienspel: iech höb kien (Fr.quine) –2 bn kien, slim, bijdehand, pienter syn.loas
kienaovend lk\ \ m kienavond
kiendsj kk\ bn.bw kinds
kiene lk\ zw.ww kienen, het kienspel / bingo spelen
kien۰kaart lk\ ~ kienkaart, speelkaart v.h. kienspel; ...moor \ v fervente deelneemster a.h. kienspel syn.kienvot; ...sjteineke \ o.vkw kiendop
kiep kk\ [O] Th.D. halfronde rugkorf v.e. marskramer
kiepe kk\ zw.ww keepen, doel verdedigen
kieper kk\ m keeper, doelman, doelverdediger bij balspel
kiepkar kk\ \ v kipkar → sjlaagskar
kieppe kk\ zw.ww kippen, kiepen, kieperen, kantelen, doen omslaan
kiep۰sjtool kk\ \ kiepstoel, gestel waarin men wagens laat kiepen; ...wagel ~ m kiepwagen, wagen met zijdelings kantelbare laadbak
kièr \ m (mv. kière) keer, maal, zich herhalend voordoende: al de kière dat iech ‘m gezeen höb, waor hae neet gesjore
kière \ zw.ww omkeren, wenden, toekeren: hae sjeen gieftig op miech te zin, hae kièrde miech de röğ
kièr۰krink \ ~ m keerkring; ...punt ~ o keerpunt; ...rol \ v katrol, keerrol om aanraking van touw of kabel met de hoek te vermijden; ...ziej kk\ v keerzijde
kies kk\ v (kieste-kieske) kist
kiès \ –1 m (kièze-kièske) kaas: iech höb veur ónderweeg e paar kièskes mètgenómme –2 verz.n kaas als zuivelproduct: e bruèdsje mèt kiès –3 keest (pit, kern, merg) v.e. struik, plant of boomvrucht
kièsboer \ ~ m kaasboer
kieskauf kk\ ~ o kistkalf
kiès۰klok \ \ [O] v kaasstolp; [M/J] kièssjtolp ~∂; ...koorsj ~v kaaskorst; ...kop \ m Hollander (met hoogblond haar) (scheldn.) syn: vösjmoel, →hollender, vraeme; ...mets \ o kaasmes; ...sjaaf \ v kaasschaaf
kiessje kk\ zw.ww –1 aanhitsen, ophitsen, afgunst opwekken (klanknabootsend) –2 kissen, kiskassen, sissend geluid maken bij het braden of het door water afkoelen van heet ijzer –3 (iron.)geil zijn: dat ies eine dae kiesj
kieste kk\ zw.ww –1 fig. kisten, kleinkrijgen: laot diech neet kieste –2 lett. inkisten van lijk
kiet kk\ I [M] m kit, kleef- of opvulmiddel II bn quitte (Fr): hae haet kiet gesjpeeld
kietseklein kk\ \ bn erg klein
kietsj kk\ I v –1 klokhuis v. appel –2 strot, keel; hae pakde n’m bie de kietsj II [O/M] m kitsch, namaak, nep, schijnkunst, [J]: kitsj
kietsje kk\ zw.ww –1 met boormesje het klokhuis uit ’n appel verwijderen –2 wurgen, kelen syn. wörge
kietsjerig kk\ bn kitscherig, niet werkelijk artistiek
kietske kk\ o.vkw beetje, tikkeltje
kiette [M] zw.ww kitten, met kitmiddel aaneenlijmen
kiezel kk\ m.stofn. kiezel, kies, grind
...koel lk\ v grindgroeve; ...sjtein ~ m kiezelsteen
kilemaeter \ \ m kilometer
kilemaeter۰paol \\ \ m kilometerpaal; ...pries lk~ m kilometerprijs; ...tèller \ m kilometerteller; ...vergeujing \\ v kilometervergoeding
kilo kk\ m (mv.kilo’s) kilo, kilogram
kin \ v (kinne-kinneke) kin, ronding van de onderkaak
kinbaar bn kenbaar
kind ~ o (kinger-kinneke) kind
kindsj۰bein \ ~ bw kindsbeen; ...deil ~ o kindsdeel (ook kingersjdeil); ...kinger \ mv kindskinderen, nageslacht; ...körf ~∂ m –1 luiermand –2 baby-uitzet
kingeraasje \ ~ v kinderage, kinderachtigheid, kleinzieligheid
kinger۰bèd o –1 kinderbed –2 kraambed; ...bèdtied \ \~ m kinderbedtijd; ...biesjlaag ~~ m kinderbijslag; ...echtig \ bn.bw kinderachtig; ...fiès \ o kinderfeest; ...gaods \ tsw klaagroep: ’kinderen Gods’; ...kal ~ m kinderpraat, domme kletspraat; ...kemune \ lk~ v (r.k.) kindercommunie; ...koar \ o kinderkoor; ...köpke \ o.vkw –1 kinderhoofdje -2 kassei, kinderkopje; ...krenkde ~ v kinderziekte –1 ziekte die vooral kinderen aantast –2 aanloopproblemen; ...kresj \ v kindercrèche; ...leedsje \ kinderliedje; ...leid ~ o kinderleed; ...maot \ v kindermaat; ...optoch \\ m kindercarnavalsoptocht; ...prins [M] ~ kinderprins-carnaval, [J]: jeugprins; ...sjloot ~* o kinderslot; ...sjpel ~ [M/J] o kinderspel [O]: kingersjpeel; ...sjtool \ m kinderstoel; ...vrund ~ m kindervriend ‘Sinterklaos’; ...wagel ~ m kinderwagen
kin۰getal \ ~ o kengetal (telefonie);
kink ~ m (mv.kinke) reizend koopman, kramer, (mars)kramer; syn. (sjpenzele)krièmer
kinmerk \~∂ o kenmerk
kinne I st.ww (kin-koes-gekind) kunnen, in staat zijn II zw.ww [M/J] kennen, weten; [O: st.ww (kin-kant-gekant) ]
kinnebakkes \ \ o kinnebak, kaakgestel, kakement
kinnelek \ bn.bw kennelijk
kinner \ m (mv.kinnersj) kenner, ingewijde
kinnersj۰bliek \ kk\ m kennersblik; ...oug \ o kennersoog
kinnes \ kennis –1 m/v bekende (kinnese-kinneske)(pers.n) -2 wetenschap v (g.mv) –3 v bewustzijn, besef (g.mv)–4 v vriendschap, relatie (g.mv:) hae haet kinnes aan ‘n wedevrouw
kinnesekrink \ ~ m kennissenkrin
kinnes۰geve \ ~* onr.st.ww (geve) kennisgeven; ...make ~ zw.ww kennismaken
kinteike \ ~ o kenteken
kios \\ m (kiosse-kiöske) kiosk -1 open (muziek)paviljoen m. podium op stenen onderbouw –2 (houten) gebouwtje voor de verkoop van vnl. lectuur en snoepgoed
klaag۰moer \ lk~ v klaagmuur; ...toan \ m klaagtoon; ...zank ~ m klaagzang
klaam ~ bn klam, vochtig
klaats(j) \ klap, slag, geluid(nabootsing) van vallende vloeistof of voorwerp
klaatsje \ zw.ww klappen met de zweep klabatter \\\ [O] (Th.D.) v houten klep, klaphout, klepper, [M/J]: (kliep)klepper
klabattere \\\ (Fr) zw.ww ravotten, syn: battere, rölse,
klach v (mv.klachte) klacht
kladde mv vlerken: hae houw ‘m bie de kladde syn. vlörke
kladdere zw.ww kladderen, slordig verven, schilderen of schrijven
kladdereda(a)tsj \\\\ m verz.n. (g.mv) santekraam, ongeregeld goedje, sietsewinkel, zootje ongeregeld
klad۰pepier o kladpapier; ...sjrief o kladschrift
klaef۰band [M] \ ~ m klittenband [J]: klitteband; ...kroed ~ o kleefkruid, klit
klaene ~ →klene
klaeve \ zw.ww kleven, klitten, klampen
klaevenaerd \ \ m kleefaarde, vollersaarde, vettige, kleverige, grijsachtige aarde; geschikt voor het vollen van lakenstof
klage \ zw.ww klagen, ongenoegen of leed uiten
klak \ v (mv. klakke) klak, pet met klep, (Fr:claque) klaphoed
klam \ v (klamme-klemke) tweepuntige hechtbeugel syn.kram
klambös [O] v proppenschieter, klapbus, koker van vlierhout, syn. klapbös, proppesjeter
klamotte mv –1 (afgedragen) kleren -2 geld, duiten syn. monete, moos
klamp ~ v opgespijkerde dwarsplank om planken e.d. bij elkaar te houden, te klemmen
klandiesje \ lk~ [O/M] v g.mv klandizie, [J]:klandisie, syn. kóndsjap, klantekrink (A: Kondschaff)
klank ~ v (klanke-klenkske) klank, muzikaal geluid
klank۰kas ~\ m klankkast; ...lièr \ v/m klankleer, fonetiek
klant ~ m (klante-klentsje) klant
kläöf [O] v gespleten stok om iets tussen te klemmen (v.kloven)
klaor bn.bw –1 helder, lichtend –2 [J] klaar, gereed syn. vaerdig, gereid
klaorbliekelek \ lk~\ bn.bw klaarblijkelijk, onmiskenbaar
kläörde \ v klaarte, klaarheid, helderheid
klaore \zw.ww het bier helder maken door filtering
kläöre [M/J] zw.ww dagen, dageraad aanbreken, daglicht worden
klaoringskoep \ \ lk~ filterkuip, kuip waarin het brouwbeslag door filtering wordt gezuiverd; de wort wordt namelijk gescheiden van de niet opgeloste bestanddelen, syn.filterkoep, klaorketel
klaor۰kómme \ ~ onr.st.ww (kómme) klaarkomen, gereedkomen; ...leech \ bn.bw klaarlicht: op klaorleechten daag; ...sjpele ~ zw.ww klaarspelen, voor mekaar krijgen; ...sjtoume \ zw.ww klaarstomen, met snelheid gereed maken
klaos \ m klaas; ontoeschietelijk, stijf manspersoon, ook: houte klaos
kläöske \ o.vkw loper om sloten open te steken, dievengereedschap
klapbös →klambös
klap۰breer \ \ o klaphek, valhek syn: vauwere, valdere; ...luiper ~ m klaploper, profiteur, parasiet, bietser, syn: pannelekker, parresiet, próffetäör, sjmachlap, sjmarotser, tesjevöller (Th.D) (D: Schmarotzer)
klappe \ zw.ww –1 klappen, ’n klappend geluid voortbrengen –2 ontploffen, barsten –3 applaudiseren
klappej \\ v (mv.klappejje) klappei, praatziek wijf, kwaadspreekster; syn. →blejjer
klappejje \\ zw.ww roddelen, kwaadspreken
klapper m (klappersj-klepperke) klapper opbergmap [O]: kepelker
klap۰roas \ \ v klaproos; [O]: kolbloom; ...sjtök \ o klapstuk –1 rundvlees van de klapribben –2 succesnummer bij ‘n optreden; ...sjtool \ m klapstoel; ...taofel \ v klaptafel; ...vinster ~ v klapraam
klarinèt \\ \ v (klarinètte-klarinètsje) klarinet
klas \ v (klasse-kleske) klas –1 groep leerlingen –2 klaslokaal –3 afdeling –4 gradatie (b.v. 2e klas)
klasjenere \\\ [M] zw.ww redeneren, overleggen, bomen, beraadslagen syn., barebinge, boume; euverlèğğe, riddenere [O: parlejje]
klasse \ tsw uitstekend, prima
klasse۰book \ \ o klasboek; ...lièraar \\ m klassenleraar
klassere \\ zw.ww klasseren
klasseversjil \ \~ o klassenverschil
klassifisere \\\\ zw.ww classificeren
klatere ~ zw.ww klateren, kletteren
klats \ m (klatse-kletske) –1 restant v.e. drank of vloeistof –2 hoeveelheid v.e. weke massa (b.v. specie op troffel) –3 ongeldige worp bij kegelspel
klatsje \ zw.ww klappend geluid voortbrengen: klatsj neet zoa mèt die deur
klatsjoar v (mv.klatsjoare) kletsoor –1 afgekapt stuk baksteen –2 (Th.D) dun uiteinde v.e.zweepkoord ook: klatsjoal (Fr. clachoire)
klatter m (klattersj-kletterke) klodder, klonter
klauw m (klauwe-klejke) –1 grote natuursteen, kei –2 poot v.e. roofdier –3 (ord.) hand: blief mèt dien klauwe van miech aaf
klauwe \ (D/A: klaue)zw.ww –1gappen, stelen, roven syn: jatte, rapsjtokke, rouve, sjtele, sjtrietse, tikke –2 klauwen, krabben, gretig grijpen
klauwepiep \ lk~ v nauwe doorgang (pijp) in het gangenstelsel v.e. mergelgroeve, ontstaan door het wegbreken van ‘klauwen’
klauwiezer \ lk~ o klauwijzer, breekijzer
klaveer \ \ [O] m (mv. klavere) klavier, piano
klaveersjloot \ \ ~* o klavierslot
klaver ~ m (mv. klaversj) klimijzer, klauterijzer
klaverblaad ~~ o klaverblad –1 blad van de klaver –2 ongelijkvloers verkeersplein
I klavere ~ I v – 1 klaveren, klaverfiguur, ornament v.e. klaverblad –2 (mv) klaveren, benaming voor de zwarte, klavervormige speelkaart in het kaartspel: van de klavere houw zie klaverenaos, klaverekeuning, klaveredam en klavereboer in de heng; syn.kliè; II zw.ww [O](A:klavere) klauteren, klimmen syn. kleddere, klumme
II klavere \ \ mv handen, tengels, klavieren, syn. jatte, graviaote, heng
klaverjasse ~\ zw.ww klaverjassen (kaartspel)
kleddere [O/M] zw.ww klauteren, syn. klavere, klumme [J]
kleef ~ m (mv.kleve) klif, bodemverheffing, steilte, (vgl. Klevert/Haasdal)
kleefiezer \ lk~ kloofijzer, zwaar wigvormig bijl om hout te kloven, splijtijzer, wig
kleer \ v (klere-kleerke) klier –1 elk vochtafscheidend orgaan –2 vervelend, onuitstaanbaar mens
klei ~ m soortn. klei, grondsoort
kleid ~ (kleijer-klèdsje) japon, jurk
kleidoef ~ lk\ v kleiduif
kleijaasj [O/M] v verz.n kleding
kleije \ zw.ww –1 kleden, voorzien van kleren –2 kleien, boetseren
kleijer ~ mv. verz.n.(vkw.kleijerkes) kleren, kledingstukken
kleijer۰beursjtel ~ ~ m kleerborstel; ...haok \ m kleerhaak, ...henger \ m kleerhanger, knaapje; ...kas \ v –1 kleerkast –2 geblokte, sterke man; ...kies \ v kleerkist; ...meker ~* m kleermaker, [O: sjniejder]; ...sjäöre \ mv kleerscheuren
kleij۰hökske \ \ o.vkw kleedhokje; ...kamer kleedkamer syn.kleijlokaal
klein \ bn.bw klein
kleinere \\ zw.ww kleineren
kleingeistig \ ~ bn.bw kleingeestig, bekrompen syn. bekrómpe
klei(n)۰geld \~ o kleingeld, pasmunt; ...kind ~ o kleinkind
klein۰kriege \ ~ st.ww kleinkrijgen; ...kuns ~ v kleinkunst
kleinoad \ \ o kleinood
kleins \ o (i.s.m. get ...) iets kleins: dao ies get kleins gebore
kleint \ (ook: kleinteke) o (mv.kleintekes) kleintje: -1 het kleinste of jongste van de kinderen: ‘t kleint ies van d’n trap aafgerold –2 klein glas met drank: daot miech mer e kleint
klein۰viè o kleinvee; ...vleisj ~ o scrotum, mann.geslachtsdelen; ...zièlig \ bn.bw kleinzielig, kleingeestig, syn. bekrómpe
kleisper ~ [O/M] bn frêle, broos -1 tenger, mager, schraal; syn: frael -2 teer, zwak, syn: görg, sjprok, zjwaak
klem \ I v -1 (klemme-klemke) klem, knel, val: dao mós te ’n klem op zètte -2 (g.mv)stijfkramp van de kaak –3 nadruk, drang II bn pred. beklemd, ingeklemd: hae kaom klem te ziette
klem-aaksj \ ~ v boomklem, boomrooi-toestel
klemke \ vkw krammetje, wondhechting
klemme \ zw.ww klemmen
klemsjroef \ lk\ v klemschroef, sergeant; klemtoan \\ v klemtoon
klender \ m (klendersj-klenderke) kalender
klene ~* zw.ww (te) klodderen, dik smeren, smijten van zachte substantie (kalk, verf, boter e.d.) syn: flatsje, sjmiete, kwakke, kwatsje, pratsje, werpe
klengelaer ~\\ m (ook: klengeraer, klenderaer) zwierbol, kroegloper, kroegtijger
klengele ~\ zw.ww zwieren, vaak, lang in de kroeg hangen (Th.D: klengere)
klep \ v (kleppe-klepke) klep
klepper \ m (kleppersj-klepperke) klaphout →kliep(pe)kleppere
kleppere \zw.ww klepperen
klepsje zw.ww (ver)klikken
klepsj(moel) \ lk\ v klikspaan, verklikker
klere \ zw.ww. klieren, vervelend zeuren
klet \ m soortn. kleine klis, kleefkruid, klit; ook: klettekroed syn.klaefkroed: die hange wie klet aanein
kletsj \ m (g.mv) verkoudheid
kletsjkop \\ m kaalkop, kaalhoofdige man
kletsjnaat \ ~ bn kletsnat, doornat, syn.pratsjnaat, zeikenaat, sjtróntsnaat
kletske \ o.vkw kliekje, drankrest syn.klietske
kletskes۰daag \\~ m kliekjesdag; dag waarop het overgeblevene van vorige maaltijden wordt gegeten, [O/M: örtendaag, otsendaag]; ...zoeper lk~ m iemand die de restjes uit andermans glazen drinkt
kletvol \ ~ bn bomvol, zwaarbeladen: de proemebouw hingk kletvol
kleur v (kleure-kleurke) kleur –1 tint –2 kleurstof –3 overtuiging, gevestigde mening: hae haet kleur mótte bekinne –4 gelaatsskleur: iech zoog tot ‘r ’n kleur kreeg –5 bont gezelschap; die waore dao mèt ’n sjoan kleur bie-ein
kleure \ zw.ww –1 kleuren: ’t kind zoot braaf te kleure –2 blozen: zie kleurde tot achter de oare –3 overdrijven syn. verven: hae haet zien verhaol behuèrlek gekleurd
kleure۰blind \ ~ bn kleurenblind; ...doas \ v kleurdoos; ...douf ~ bn (scherts.) kleurendoof, geen benul van kleuren hebbend;
kleur۰kriet \ ~ o kleurkrijt; ...potload o kleurpotlood
kleve \ zw.ww klieven, kloven, splijten
klèvver \ [M/J] (E) bn.bw clever, slim, knap, syn: sjnögger, loas, sjlum, vernöftig
kliè \ m (g.mv) klaver (vlinderbloemig veldgewas)
klièblaad \ ~ [O/M] o klaverblad
kliejesjieter(t) \ ~ [O] (Th.D) m inhalig mens; [M/J]: habsjaar
kliek kk\ v (kliekke-kliekske) -1 kliek, samenspannende groep v. personen –2 klik, zijdelingse groef in vloerplank
kliekke kk\ zw.ww klikken
kliembiem kk\ kk\ verz.n.m santekraam, boel, hebben & houwen, syn. sietsewinkel
kliep(pe)kleppere kk\ \\ zw.ww (r.k.) het in de Goede Week in de parochie rondgaan en geluid maken met ’n klaphout (=klepper) i.p.v. klokgelui
kliepsere kk\ \ (Fr. éclipser) zw.ww ertussenuit knijpen, pleite gaan, syn.wegprietsje: hae ies ‘m gekliepseerd
klière [O] zw.ww dagen, dageraad aanbreken, daglicht worden; [M/J]: kläöre
klietse kk\ [O/M] mv. verz.n. kloten syn.kloate, [J]: klitse: hae sjtampde n’m ónder die klietse
klietseklein kk\ \ bn piepklein, miniem
klietske kk\ o.vkw scheut vloeistof / drankrest syn. kletske
klingelsbuul \ kk\ m collectezak met belletje, aan ‘n stok
klink ~ v (klinke-klinkske) -1 deurklink –2 trekketting bij paardentuig
klinke ~ st.ww –1 klinken, heldere klank voortbrengen –2 toasten, proosten, met het glas aanstoten om ‘n heildronk uit te brengen; [O]: knoetse
klinker ~ (mv.klinkersj) –1 (taalk.) klinker, vocaal –2 klinker, straatsteen [O]: plavej
kloaster o (kloastersj-kluèsterke) klooster
kloaster۰beer \ \ o kloosterbier; ....broeder ~ kloosterbroeder syn. kloasterbroor; ...kèrk ~∂ v kloosterkerk, kapel in ’n klooster; ...moer lk~ kloostermuur; ...zuuster kk\ v kloosterzuster, non; syn: nón
kloat \ m (kloate-kluètsje) –1 kloot, teelbal –2 scheldn.sukkel, saaie kerel syn. söl, uèm
kloate (ord.) I zw.ww –1 foppen, bedotten syn. kölle, verneuke: lèt op, hae wilt diech kloate –2 klooien, prutsen, syn. klómmele: wat ies dae dao aan ‘t kloate–3 wk bedrogen uitkomen: dao haet ‘r ziech mèt gekloat II bn klote, beroerd, misselijk, waardeloos, rot, syn. lamlendig, miesselek
kloateriej \\ \ (ord.) v flauwekul syn. flauweköl, ouwhoorderiej (ord.)
kloat۰jeures \ ~* (ord.) m scheldn. sukkel, sufferd, kloot, syn. kloat, kloatzak, kloatversjtoek m ...vinke ~zw.ww prutsen →brağğele
klöch \ v (klöchte-klöchske) klucht, kort komisch toneelstuk
klöchtig \ bn.bw kluchtig, grappig, luchtig lachwekkend
kloe kk\ [J] m (g.mv) clou, kwintessens, essentie
kloek kk\ v (kloeke-kluukske) -1 kloek, klokhen, kip die kuikens heeft –2 erg bemoederende, bezorgde vrouw
kloeke kk\ zw.ww het broeden v.e. kip
kloemel → klómmel
kloes lk\ (ook:kluus) v (kloeze-kluuske) kluis; –1 kluizenaarswoning, [O:hermitaasj] –2 brand- en inbraakvrije ruimte of kast
kloester lk~ (kloestersj-kluusterke) kluister, hangslot
kloestere lk~ zw.ww kluisteren, boeien
kloetsj kk\ m (kloetsje-kluutsjke) scheut vloeistof
kloetsjboek kk\ lk~ m hangbuik, dikke buik t.g.v bovenmatig drankgebruik
kloetsje kk\ zw.ww klotsen
kloezenaer lk\ [M/J] m kluizenaar, [O]: hièremiet
klog \ [O] v (klogge-klögske) klucht, troep vee of vlucht vogels
klok \ v (klokke-klökske) klok -1 uurwerk –2 lui-instrument: de klokke zin aan ’t loewe –3 gevaarlijk overhangende steen in ‘n mergelgrot
klokke \ zw.ww klokken, tijdsduur of tijdstip registreren
klokke۰loewer \ lk~ m klokkenluider
klokkes \ [O] o klokkenhuis, bouwsel waarin de klokken zijn opgehangen
klokke۰sjpeel ~ o klokkenspel, carillon, beiaard; ...sjtool \ \ m klokkenstoel, stellage voor klokken in ’n toren; ...zeil ~ o klokkentouw
kloksjlaag \ ~ bw klokslag, stipt, precies; ’t waor kloksjlaag ach oer
klökske \ o.vkw –1 grasklokje weidebloem –2 lelietje van dalen –3 sneeuwklokje syn. sjnièklökske
klómmel ~ m (klómmele-klummelke) prul, lor syn. hoddel, pröl
klómmelaer ~ \ m (klómmelaersj-klómmelaerke) klungelaar, prutser, kluns; syn: brağğelaer
klómmele ~ zw.ww prutsen, klungelen, klunzen syn. → brağğele
klómmeleriej ~ \ v verz.n. prutswerk, syn. broddelswerk, fietsjelswerk, gekoelekater, gesjoester, hoddeleriej, keutelswerk, poeppekraom
klómp ~ m klomp –1 (klómpe-klumpke) houten schoeisel –2 (klump-klumpke) klomp, brok (v. edelmetaal): ‘ne klómp goud
klómpe۰meker ~ ~* m –1 lett.klompenmaker –2 fig. prutser; ...nagel ~ m klompspijker
klómpenties ~ \ m iemand die steeds op klompen loopt, klompenmajoor (ties v. Mathijs)
klómpereem ~ \ m klompriem
klómp۰sjoon ~ \ m klompschoen; ...voot \ m klompvoet, horrelvoet syn. paersjvoot
klone۰maske \ \ o clownsmasker; ...pak \ o clownspak
klonetig \ bn.bw clownesk
klónt(er) ~ m (klónte(rsj)- kluntsje/klunterke) klont(er) kleine (kneedbare) massa
klóntere zw.ww klonteren, stremmen, schiften
klook \ bn.bw -1 (lich.) koket, goed gebouwd, goed gekleed, charmant -2 (verstand.) kloek, slim, flink
kloon \ m (kloons-kleuneke) grappenmaker, clown
klop۰boor \ ~* v klopboor; ...geis ~ m klopgeest; ...hings \ m –1 klophengst –2 fig. kemphaan, vechtersbaas –3 fig. rokkenjager syn. sjanseremmel
kloppe zw.ww –1 kloppen, kloppend geluid of gevoel maken: iech huèr emes op de deur kloppe –2 verslaan: ze woorte mèt twiè keigele geklop –3 overeenstemmen, stroken: iech höb ’t naogevraog, ’t klopde –4 (wk) vechten, knokken syn. klöppe(le)
klöppe(le) \ wk.zw.ww vechten, knokken: in d’n disko höbbe ze ziech vannach wir good geklöppeld syn.houwe, knöppele wk.zw.ww
klöppelkant \ ~ m kloskant, gekloste kant
klöpper \ m (klöppersj-klöpperke)–1 garde –2 mattenklopper –3 deurklopper
klop۰pertiej o kloppartij, vechtpartij; ...sienjaal o klopsignaal
klos \ m (klös-klöske) –1 klos, vastzethoutje –2 spoel
klot \ m.verz.n. ongetelde/ongewogen massa, stukgoed, klont: dat höb iech in de klot gegolle
klotkole \ ~* mv grove, ongestukkerde brokken steenkool, die men thuis aan stukken sloeg; syn: sjtökkaol
klotse \ zw.ww klotsen, het op elkaar stuiten van biljart- of kegelballen
klötse \ zw.ww klutsen, door elkaar kloppen (v. eieren)
klötsje \ o.vkw (suiker)klontje, syn. kluntsje
klots۰kop \ \ m domoor, oelewapper, oen, syn: äöfko; ...ouge \ ~ mv wijd opengesperde, uitpuilende ogen (v. verbazing)
klozèt۰pepier \\ \lk~ o closetpapier, w.c.papier; ...rol \ v rol closetpapier
kluiver \ m kwajongen, rakker, vlegel, syn: baliekluiver, balie
kluje kk\ o –1 kluwen, knot garen –2 flapdrol, rare kwast syn. flabbes
klum [J] m (g.mv) klim, steilte, helling, [O]: hank ~
klumiezer \ lk~ o klimijzer, klaver
klumme \ st.ww (klump-klóm-geklómme) klimmen, klauteren syn. kleddere, [O/M]: klavere
klummer \ m (klummersj-klummerke) klimmer
klumpkes ~ mv –1 klompjes –2 appelsoort (Eijsdener .../Grónsvelder ...) –3 snoepjes syn. babbelaerkes
klum۰plant \ ~ v klimplant; ...rèk \ v klimrek, wandrek; ...roas \ v klimroos
kluteklaos lk~\ m scheldn. sul, sukkel, dromer, goedbloed syn: → fones
klutendrek lk~ \ m (g.mv.) asresten, sintels, assen van de in de haard gestookte ‘klute’ of ‘fómme’
kluup kk\ (kluuppe-kluupke) club
kluus → kloes
kluut lk~ m kluit, syn. fóm, knao, knab
knaagdeer \ \ o knaagdier
knaal \ o (knale-knaelke) kanaal –1 gegraven waterweg –2 rioolafvoer –3 rookkanaal –4 radio- of T.V.kanaal
I knaap \ m (mv.knape) -1 ferme kerel, kanjer –2 groot, fors exemplaar, kanjer, knoert syn. kabejjer, kavaak(sj)
II knaap ~ m (knape-knaepke) knaap, jongeman (vgl. vr. maagd)
knab m (knabbe-knebke) –1 brok, (v. harde substantie): ‘ne knab mergel –2 grote steen, kei –3 bronzen munt, stuiver
knabbe mv fortuin, veel geld, vermogen syn. fortuun: zie haet eine gevónge mèt knabbe
knae [O/M] [J: knaeje] zw.ww kneden
knage \zw.ww knagen
knak \ m –1 tsw klanknabootsing (kort, droog geluid) –2 m het geluid knak: obbins hoort iech ‘ne knak -3 knauw, breuk of schade aan het moreel
knakkergeweer \ ~* o (speelg.) kinderpistool, klapperpistool: verkleijd es kojboj sjoots te mèt e knakkergeweerke mèt pepölverkes
knakwoorsj \ ~ v knakworst
knal \ m –1 knalgeluid –2 v (mv.knalle) ongure kroeg, syn. sjeettent –3 voorvoegsel inzake kleuren: (b.v.knalroad) syn: fel...
knalpiep \ lk~ v uitlaatpijp syn. oetlaot
knao m (knäö-knäöke) homp: (v. kneedbare substantie): ’ne knao prat ; e knäöke kiès
knaok → knook
knäökel → kneukel
knäöre \ zw.ww jakkeren, onbedaarlijk hard rijden of voortjagen met motorvoertuig, syn: broeze, kachele, karre, sjnäöre, sjeze
knap I m verz.n. [O] kost, spijs: de knap verdene II bn.bw knap –1 welgevormd, bevallig v. gezicht –2 welgemaakt: e knap sjtökske werk –3 intelligent: dat ies ‘ne knappe kop –4 krap, nauwsluitend: dat jeske ziet ‘m get knap syn. ing –5 amper, nauwelijks (v.tijd) hae waor knap de deur oet, syn. zjuus
knapkook \\ m platte ronde koek, rest van linzendeeg
knappe \ zw.ww knappen, barsten, openspringen
knapzak m –1 knapzak, ransel met voedsel –2 leegloper, nietsdoener syn. laegluiper (vaak m.voorvoegsel ‘laege’)
knarie ~ \ m (knaries-knarieke) kanarie, syn. gerliets (Europ.)
knarie۰geel ~\ ~* bn kanariegeel; ...kluup kk\ v kanarieclub; ...kouw \ v kanariekooi; ...pietsje kk\o.vkw kanariepietje; ...zaod \ o kanariezaad;
knasper \ m verz.n. hard, uitgedroogd brood, deegwaar
knaster(t) \\ (Th.D) m k(a)naster, korftabak, (slechte) tabak
knatsj \ bn.bw (voorvoegsel) knots-, stapel-, reuze- volslagen (gek, idioot)
knatsje \ zw.ww knauwen, hoorbaar in hard fruit bijten of knagen
knautse ~ zw.ww –1 knauwen, harde klap toebrengen -2 nederlaag toebrengen, verslaan, overtroeven
knauwele ~ zw.ww -1 knabbelen: hae zoot mer get aan die neutsjes te knauwele –2 kauwen: doe mós beter knauwele op dat vleisj, neet zoamer doorsjliekke -3 tafelkegelspel spelen m. draaiende tol; [O: (Th.D: knobele, spelen op de kegeltafel) ]
knebkesdanse \\ ~ [O] (→Th.D.) o dansavond tegen betaling van ’n stuiver per dans
knech \ m (knechte-knechske) knecht, mann. bediende, syn. gezèl
kneej \ [O]: knee m (kneje-kneejke; [O]: knee-kneke) knie
kneej۰sjief \ lk\ v knieschijf; ...val ~ m knieval
kneelkösseke \ \ o.vkw knielkussentje
kneersje ~ zw.ww knarsen, knerpen syn.kwietsje lk\
kneip ~ m angst syn. sjtrank
knekkerke \\ o.vkw klappertje syn.pepölverke
knele \ zw.ww knielen
knepperke \\ o.vkw →knekkerke
knetsj(etig) \ [O/M] bn tets, niet goed doorbakken
kneukel ~* (kneukele-kneukelke) knokkel, vingergewricht
knevel ~ [O/M] m (knevele-knevelke) –1 snor, knevel syn. sjnor –2 vastzetstokje aan werktuig syn.vreigelhuitsje
kneveltas ~ \ [O] v snorrenkop, kop waaruit men thee/koffie kan drinken zonder z’n snor nat te maken
kniebbele [O/M] zw.ww kibbelen, kissebissen, ruziën, harrewarren
kniek kk\ m -1 knik -2 bocht in ’n weg
kniekke zw.ww knikken
kniekker(t) m (kniekkerte-kniekkerke) kaal (voor)hoofd
knien lk~ m (knien lk\-knieneke lk\) -1 konijn –2 (scheldn.) gifkikker, gifpisser, eigenzinnig persoon
kniens۰keutel lk\ ~ m konijnenkeutel; ...piep lk~ v konijnenpijp –1 door konijn gegraven pijp, syn. aerd –2 smal klein café; ...vel ~ o konijnenvel; ...voor \ o konijnenvoer
I kniep kk\ m (knieppe-kniepke) –1 knip –2 sluitknop op beurs of tas –3 steil gedeelte van ’n helling
II kniep lk~ m (kniepe-kniepke) knipmes, zakmes
kniepe lk~ st.ww I knijpen, dichtknijpen, samendrukken, II (i.s.m. ‘m ...) –1 angst hebben, bang zijn, in de rats zitten –2 ervandoor gaan
knieper lk~ m (kniepersj-knieperke) –1 knijper, knijpend of klemmend voorwerp –2 knijpbril, lorgnet, syn: kniepbril, loerhaan, loeriezer, lornjèt, sjpikkeleer-iezer,
kniepkat lk~ \ v knijpkat, handdynamo, knijplamp
knieppe kk\ zw.ww knippen –1 snijden met ’n schaar –2 het haar knippen syn. sjnieje
knieppere kk\ zw.ww knipperen
kniepperke kk\ o.vkw –1 drukknoopje [J: drökkerke] syn: drökknoup, pietsjerke, pietsmertuke –2 nagelknipper
kniepperleech kk\ \ knipperlicht
kniep۰sjièr kk\ \ v stofschaar; ...sjpang \ v veilgheidsspeld, toespeld; ...uigske kk\ \ o.vkw knipoogje
knierps lk\ ∂ m (mv.knierpse) knirps, opvouwbare paraplu
kniesje lk~ zw.ww kniezen, tobben
kniespere kk\ zw.ww knisperen, ritselen van papier
kniestele kk\ [O] zw.ww knutselen, fiesternölle
knoaj \ m verz.n. knoeigoed, knoeiboel
knoajbroor m knoeipot syn. knoajlap, knoddelaer, brağğelaer
knoaje \ zw.ww knoeien syn. brağğele
knoaj۰lap \ \ m knoeipot, persoon die knoeit, syn. knoddelaer; ...werk ~∂ o knoeiwerk, knoeierij, syn: knoddelswerk
knobele [O] → knauwele
knoddelaer → knoajlap
knoddele \ zw.ww knoeien → knoaje syn. brağğele
knoddelswerk → knoajwerk
knoebbel kk\ m (knoebbele-knuubbelke) knobbel
knoebbeltig kk\ bn knobbelig, knobbelachtig
knoedel kk\ m (knoedele-knudelke) -1 knoedel -2 (haar)knot –3 gedrongen vrouwspersoon
knoeflook kk\ ~ m soortn. knoflook
knoep kk\ m (knuup-knuupke) –1 knop –2 pit van vrucht syn: koon –3 graan-opbrengst van één akker (Th.D) →klot –4 kaartterm
knoeppe zw.ww –1 knoppen –2 ongeteld/ongewogen ’n goed (ver)kopen
knoepsilderiej kk\ \\\ m soortn. knolselderij
knoes lk\ m (mv.knoeze) –1 bonk, homp, knoert syn.knao, knab –2 gedrongen manspersoon
knoetse kk\ [O] zw.ww aanstoten, klinken, proosten, toasten, ’n heildronk uitbrengen; syn: aansjtoate, klinke, prooste
knoetsje lk~ zw.ww vrijen, liefkozen, knuffelen
knoeve lk\ zw.ww –1 oppotten van gevoelens –2 oppotten van geld syn. wouve, potte
knoevel lk~ m (knoevele-knuvelke) –1 knuist syn. graviaot –2 liefkozing, pakkerd –3 speelgoedbeest, knuffeldier
knoevelaer m knuffelaar
knoevele lk~ zw.ww –1 knuffelen syn. verteutele –2 verfrommelen v. papier of stof
knoevert lk\ m (mv. knoeverte) –1 binnenvetter, brompot –2 duitenspaarder, syn.fenningefötser
knoke۰druèg ~* \ bn kurkdroog, [J]: körkdruèg; ...kas \ v scheldn. beendergestel, knokig persoon syn: knokeridder
knokendaag ~ ~* m woensdag, midweekse ‘minnedag’
knokeridder ~* \ m scheldn. dunbeen, knokig manspersoon, syn:knokekas, sjmalen derm, sjmale remmel
knöl ~ [J] m (mv.knölle) knul syn:kwoajóng
knöllig \ bn knullig, onhandig
knöltere ~ [O] zw.ww klonteren, [M/J]: klóntere
knook ~* m (kneuk-kneukske) knook, bot
knoorsj ~* m soortn. g.mv knor(vlees), kraakbenig vlees; knars(been) (etym.knoers)
knöp \ m (knöppe-knöpke) knoop in touw, toegehaalde lus, strik of verstrengeling in koord
knöppe \ zw.ww knopen leggen in ’n touw of koord
knöppel \ m (knöppele-knöppelke) knuppel –1 knots, stok om mee te slaan, syn.remmel, prengel -2 onbehouwen, weerbarstig manspersoon syn. prengel
knöppele \ zw.ww knuppelen -1slaan met ’n knuppel –2 (wk) vechten syn. klöppele
knot \ m (knöt-knötsje) knot; -1 kluwen van garen: e knötsje gare –2 knot van haar; syn. knoedel
knoteraer ~ \ m knorrepot, knorrig mens, kniesoor, brompot syn. brombaer, grauwelaer, grieniezer, iepekriet, kankeraer, kankerbaer, knoevert, knoterbaer, knozelaer, rauwelaer
knotere ~ zw.ww morren, grauwen, knorren, syn: grauwele, kankere, knoeve, knozele, rauwele
knötsj \ m (knötsje-knötsjke) –1 kop, knar syn. bölles, öpper, sjtaar, huid, [O]: taeter (Fr. tête)
knotskneje \ \ mv knotsknieën (t.g.v X-benen)
knoup ~ m (knuip-knuipke) knoop, plat rond schijfje aan kleding ter sluiting
knoupedoas ~ \ v knopendoos, doos waarin knopen bewaard worden
knoup۰punt ~ ~ o knooppunt; ...sjoon \ [O]: m knoopschoen, kapschoen met knoopsluiting
knoupslokerziej ~~kk\ v festonneerzijde
knoupslook ~~* o knoopsgat
knozel ~ [O/M] v stekende brommug
knozelaer ~\ [O] m brompot
knozele ~ [O] zw.ww binnensmonds onduidelijk spreken
knudel kk\ [O] misvormd brood (Th.D.)
knuipe ~ zw.ww –1 met ’n knoop sluiten, dichtknopen, syn. toewknuipe –2 (ord.) neuken, coïteren, syn: boemze, fökke, poeppe, vogele
knuuchele kk\ zw.ww kuchen, kort en droog hoesten
knuuchelhoos kk\ \ m kriebelhoest
knuvelke lk~ vkw knuistje, rond mollig handje v.e. kind
ko \ v (keu \ - keuke \) koe
koajónge \ \ (Th.D.: Fr: coujon: krijtpunt) o kaartspel (waarbij het verlies met ’n dikke krijtpunt wordt aangetekend) na troefkaart-keuze moet ’n samenwerkend tweetal 21 v.d. 40 ogen scoren, bij 20-20 heet ‘t: kriet in ‘t look
koalef \ [O/M] m (kuèlever-kuèlefke) koolhof, moestuin
koar \ o (koare-kuèrke) –1 zangkoor –2 priesterkoor (in kerk) r.k
koarezel \ ~* [O] m kerkwachter, suisse, ordebewaarder in kerk r.k.(Th.D) syn. swies
koarzank \ ~ m koorzang
koat \ m (kuèt-kuètsje) (Th.D) koot, been v.h. eerste vinger- of teenlid bij hoefdieren
kobbel \ m verz.n. (kobbele-köbbelke) hoeveelheid aaneengegroeide vruchten: ‘ne kobbel hazelneut
köche \ zw.ww kuchen om iemands aandacht te vragen
köd \ o.verz.n.(mv.köddes) kudde, zwikje syn. sjtruip, katerjach (v.kinderen)
ködde۰deer \ \ o kuddedier, kuddemens; ...geis \ ~ m kuddegeest
koeddel kk\ m oplichting, heimelijke, ondoorzichtige handel, geknoei, syn. zjwiendel, miesjmasj
koeddele kk\ zw.ww ondoorzichtig, bedrieglijk handelen, knoeien met boekhouding
koeddeleriej kk\ \v knoeierij, bedrog
koeddelgeflieks kk\ kk\ [O] v verz.n. onzindelijk voedsel
koef lk\ m (koeve-kuufke) kuif
koejenere (Fr: coionner) zw.ww koeioneren, op plagerige manier de baas spelen, sarren, bedillen; syn: judasse, kreite, kwaele, peste, plaoge, traetere, tentere, temptere, transenere, veksere
koekeloere zw.ww koekeloeren, werkloos of zonder bezigheid uitkijken, ‘kijken zonder iets te zien’
koek(epiep) ~ (kk\) ~ tsw uitroep bij verstoppertje spelen
koekkel kk\ m (mv.koekkele) kokker(d), grote neus, syn: knoebbelsnaas, täölder/teulder
koekkele kk\ zw.ww kokkelen; (bij mensen): giechelen, onderdrukt lachen; (bij kippen): onderdrukt kakelen (Th.D: koekkelake)
koekkerel kk\\ ~ m (koekkerelle-koekkerelke) kokkerel, drijftol, zweeptol, syn: sjmiektol
koekkerelle kk\\\ zw.ww kokkerellen m.n. tolspel spelen met drijftol en zweepje
koekoek kk\ kk\ m koekoek –1 trekvogel –2 keldergat, lichtkolk v.e. kelderraam
koekoek(e)sjtrónt kk\ kk\ ~ m verhard gom aan steenvruchtbomen
koekoeksbloom kk\ kk\ \ v koekoeksbloem
koekverberge kk\ \~∂ o kinderspel: verstoppertje spelen
koel lk\ I v (koele lk~ -kuulke lk\) –1 kuil, uitholling in de grond –2 kolenmijn syn. mien (A: Kull) II bn.bw [J] cool, koelbloedig, onverstoorbaar, gaaf
koelbös lk\ \ v autobus (groepsvervoer) voor woon-werkvervoer van mijnwerkers
koele۰katere lk~ ~ zw.ww slordig werk leveren, syn. veur de vot houwe; ...kop lk~\ m (koeleköp-koeleköpke) kikkervisje, dikkopje (D: Kaulquappe → Ku(g)el + quap(pe) A: Kuuelekopp; vgl.Kuuele: unreif; Kuuelefitz: kleiner Wicht)
koel۰gaas lk\ \ o mijngas; ...lamp ~ v mijnlamp; ....piet kk\ [M] m (mv.koelpiete) mijnwerker, syn. käölder, koelpötter lk\ \, koempel, kómpel; [O]: käölder; [J]: mienwèrker; ...pungel \ m plunjezak v.d. mijnwerker, m.n. in ’n blauwgrijs geruite handdoek bij elkaar geknoopte mijnkleding; ...sjtamp lk\ ~ [O/M] inwijdingsceremonieel, ontgroening v.e. mijnwerker: waarbij een kolenschop tegen het zitvlak werd gehouden en waarop met een zware hamer ’n klap werd gegeven
I koep kk\ m coupe
II koep lk~ v (kuup-kuupke) kuip
koepón(g) kk\\ m (mv.koepóngs-koepungske) coupon (Fr)
koer lk\ [Fr.cour] m (koere-kuurke) binnenplaats, cour; syn.sjteiweeg [D]
koeraasj [O] (Fr) m (g.mv) courage, moed, durf (K: Courage)(A: Kurasch)
koeräör (Fr) m (koeräörsj-koeräörke) coureur m.n. wielrenner syn: renner
koeree \ \ [O] (Th.D) m (g.mv) draf: in eine koeree
koerzjèt v (koerzjètte-koerzjètsje) courgette
koesj kk\ bw koest, rustig, kalm, bedaard, gedeisd, stil (Fr:couche): hout diech koesj ! syn: gerös, röstig, sjtil
koesjele kk\ wk.zw.ww zich knus nestelen, syn: z. sjtule, nèstele
koetjóng lk~ \ (ook: koetjónk ~) m snotjongen, snotneus, snotaap syn: apekeutel, kakjónk, koetlemmel, koetnelles, kröppel, poet, sjneuzel, sjnoetsaap, sjnoetslemmel, sjnoetsnaas,
koetlemmel lk~\ →koetjóng
koetnelles → koetjóng (...nelles v. Nelis)
I koetsj lk\ v (koetsje-kuutsjke) koets, paardenrijtuig
II koetsj lk~ v (koetsje-kuutsjke) snottebel
koetsjeer kk\ \ m (koetsjeersj-koetsjeerke) koetsier
koetsjendriek lk~ kk\ m onverzorgd personage (v. II koetsj; ...driek v. Hendrik)
koetsjewaegske (v. II koetsj) lk~ \ o.vkw snotgootje, gootje tussen neus en bovenlip
koetsjhoes (v. I koetsj) lk\ lk~ o koetshuis
koetsj۰lómmel (v. II koetsj) lk~ ~ m zakdoek syn: zakdook, sjnoef(s)plak; ...naas \ v snot(ter)neus
koetsjpeerd (v. I koetsj) lk\ ~* o koetspaard
koevaer kk\ \ m (mv.koevaersj) couvert –1 bestek, eetgerei syn: besjtek, gesjièr –2 briefomslag
koeveus kk\ \ v (mv.koeveuzes) couveuse
koezjele kk\ zw.ww konkelen, konkelfoezen, bekokstoven, syn. (be)kónkele, kónkelfoeze
koezjel(emoesj) kk\ (kk\) m gekonkel, konkelarij, heimelijke samenspanning
koffer o (koffersj-köfferke) –1 koffer -2 bed syn.→bèd
koffie m.stofn. (g.mv) koffie
koffie۰boan \\ \ v koffieboon; ...brenneriej \\\ v koffiebranderij; ...bruèdsje \ o koffiebroodje, syn: krintebruèdsje, briosj; ...load \ [O/M] o koffieloodje, loden maatbekertje voor één zetsel koffie; ...mael \ o koffiemeel, gemalen koffie; ...mèlk ~∂ v koffiemelk; ...meule ~ v koffiemolen; ...muit ~ [O] v koffieleut
koffie(s)gruul \ kk\ [O/M] m koffiepot; ...tas \ v koffiekop(je)
koffietaofel \ \ v koffietafel -1 koffiemaaltijd –2 leedmaal, begrafenismaal
ko۰-flat \ \ v koeienvlaai; ...gank ~ m koegang, vlaktemaat, stuk land waarop ’n koe in één zomer genoeg gras vindt
kogel ~ (keugel-keugelke) –1 m kogel, projectiel –2 v bijenmasker
kogel۰buufsjtök ~ kk\ \ o kogelbiefstuk, ...flesjke \ o.vkw kogelflesje, flesje met koolzuurhoudende drank met glazen bolletje als afsluiting; ...gevriech kk\ o kogelgewricht; ...rónd ~ bn kogelrond; ...sjlingere \ o (atletieksport) kogelslingeren; ...sjtoate \ o (atletieksport) kogelstoten; ...venger \ m kogelvanger; ...vrie lk~ bn kogelvrij
köggin \\ (D) v (mv. kögginne) kokkin, kookvrouw, syn. kook ~*
kojboj \\ m (kojbojs-kojbojke) cowboy
kojboj۰film \\ \∂ m cowboyfilm; ...hood \\ \ m cowboyhoed; ...pekske o.vkw cowboypakje
kok \ m (koks-kökske) kok
I koke \ zw.ww koeken, tot ’n koek worden
II koke ~* zw.ww koken, door verhitting heet of gaar worden
kokebekker \ \ m koekenbakker
kokendeig \ ~ m koekdeeg
kokendheit ~ ~ bn kokendheet
kokepan \ \ v koekenpan
koker ~* m (kokersj*-keukerke*) koker –1 vloeistofkoker -2 kartonnen buis –3 (ondergrondse) luchtschacht in grot e.d.
kokes۰broad \\ \ o kokosbrood; ...mat \ v kokosmat; ...noot ~ v kokosnoot, ...vleisj ~ o kokosvlees
kokkernaasje \ ~ (Th.D) v kokkerellen, kokerij, syn. gekooks
koks \ [O/M] m stofn. cokes, uitgedistilleerde steenkool
koks۰mötsj \ \ v koksmuts; ...sjoal \ v koksschool
köl ~ m verz.n (g.mv) kul, flauwekul, onzin, kolder, kletspraat, nonsens; syn. flauweköl, kwatsj, breuzel, ónzin, wauwelskal, [O]: kölkook, köllaasj
kolaer \\ v (g.mv) woede, toorn; syn: gief
kolaeretig \\ bn.bw woedend, syn: gieftig, raozetig, peerdwild, tutendöl
kolbaer \\ m (kolbaersj-kolbaerke) colbertjas
kolbloom \\ [O/M] v klaproos, papaver; [J] klaproas
kölbroor ~\ m kullebroer, fopper
kole ~* mv –1 kolen, stookmateriaal -2 kolenvoorraad
kole۰gruus ~* lk~ o g.mv kolengruis; ...kelder \ m kolenkelder, afzonderlijke kelder in woning voor kolenopslag; ...mien lk\ v steenkolenmijn
koleniej \\\ v complex van koloniehuizen
koleniejshoes \\\ ~ o koloniehuis, arbeiderswoning, rijtjeshuis
kole۰sjop ~* \ o hok voor kolenopslag; ...sjöp \ v –1 kolenschop –2 grote hand syn: graviaot; ...sjtöb \ m kolenstof
ko-lètter \ \ v koeienletter, zeer grote letter
koletuit ~* ~ v kolenkit
kolf \∂ m/v kolf
koliek \ lk~ o (g.mv) koliek, pijnlijke darmstoornis
koljee \\ m (koljees-koljeke) collier, halsketting syn.hauskètting, kraljee
kolk ~∂ v kolk
kölkook ~\ [O] m kletspraat, syn:köl
kollaasj v (mv.kollaazjes) collage
kölle \ zw.ww (A: kölle:) beetnemen, belazeren, foppen, lompen syn: aandriè, bezeike, beziebele, bule, kloate, lómpe, verneuke, wiesmake
kolleesj \ \ o katholieke (kost)school voor middelbaar of hoger onderwijs
kolleksie v (kolleksies-kolleksieke) collectie, verzameling
kollektant \\~ m (mv.kollektante) collectant
kollekte \\ v (mv.kollektes) collecte
kollektere \\\ zw.ww collecteren
kollesaal \\\ bn.bw kolossaal
kolóm \\ v (kolómme-kolumke) kolom
kolper۰taasj \\ \ v colportage; ...täör \\\ m (mv.kolpertäörsj) colporteur
kolraab \\ v (kolrabe-kolraebke) koolraap
koltruij \\ m coltrui, trui met rolkraag
kolve \∂ zw.ww kolven
kóm \ m (mv.kómme) kom, als bebouwde kring van ’n gemeente
kómaaf \\ m (g.mv) komaf –1 afstamming –2 einde, definitieve oplossing
kómbermes \ ~∂ (ook: kómberves) –1 m zwikje, have, hebben en houden; syn: hoddeleriej, hoddelskraom, kladderedatsj, kliembiem, kraom, krempel, miekmak, ouwemert, parrepluuj, plónder, prölleriej, ratteplan, santekraom, santepetiek, sietsewinkel, wieks(kraom) –2 tsw uitroep van verbazing (i.s.m. miene leve ...)
kómbien v combine –1 \ kk\ samenspanning –2 \ lk\ maaidorser
kómbinasie \\~\ v (mv. kómbinasies) combinatie
kómbinasietang \\~\ \ v combinatietang
kómbinere zw.ww combineren
ko۰-mèlk \ ∂~ v koeienmelk; ...-mès \ m koeienmest
kómfaor m –1 comfort, gerief syn. gereef kómfoor o (kómfore-kómfeurke) komfoor, verwarmingstoestel
komies ~\ [J] bn.bw komisch, vermakelijk syn. vermakelek
kómkómmer \\ v (kómkómmersj-kómkummerke) –1 komkommer, grote langwerpige eetbare vrucht –2 augurk, soort kleine komkommer
kómkómmersjla \\\ \ v komkommersalade; ...tied ~ m komkommertijd
kómma \\ v (kómma’s-kómmake) komma, leesteken
kómme ~ onr.st.ww (kóm-kump-kaom-gekómme) komen
kómmel m (kómmele-kummelke) plukmand, plukkorf, syn. plökkörf
kómmend ~ bn komend, a.s. eerstkomende
kómmendant \\~ m commandant –1 bazig bevelvoerder, syn. bevelveurder –2 (scheldn.) persoon, potentaat, despoot syn. póttentaot
kómmendere \\\ zw.ww commanderen
kómmenesere \\\\ zw.ww commmuniceren
kómmenis \\\ m (mv. kómmeniste) communist
kómmentaar \\\ o commentaar
kómmer \ m (g.mv) kommer, zorg, narigheid
kómmers(j) \\ [O/M] m commercie, handel(sverkeer) syn: berief, gesjef, nering, zaak
kómmètte \\ zw.ww ‘meegaan’ (niet passen) in het kaartspel miezzele syn. mètgoon, (Fr.):kommitteren
kómmuun kk\ v (mv.kómmunes) commune, leefgemeenschap
kómp ~ m (kump-kumpke) kom –1 vaatwerk –2 gewrichtsholte
kómpaan \\ m (Fr. copain) kompaan, kameraad, metgezel, makker syn. kammeraot, kómpel
kómpanjie \\\ v (mv.kómpanjieje) compagnie, legeronderdeel: e batteljón besjteit oet versjeije kómpanjieje
kómpanjón \\\ m (mv: kómpanjóns) compagnon, handelsgenoot
kómpas \\ v/m (kómpasse-kómpeske) kompas
kómpasse \\\ [O] v compassie, medelijden, (Fr.compassion); [M/J]: mètlieje
kómpel ~ m (mv. kómpele) –1 kameraad, maat, kompaan –2 mijnwerker, syn.koempel, koelpiet, koelpötter
kómpenie \\\ v (g.mv) gezelschap: iech höb ‘m nog e tiedsje kómpenie gehoute
kómpenis \\\ m (mv.kómpeniste) componist
kómpetent \\~ bn competent, bevoegd
kómpetisie \\\\ [J] v (mv.kómpetisies) competitie;[M:kómpetiese lk~]; [O:kómpetiesje lk~]
kómpezisie \\\\ [J] v compositie
kómpjoeter \lk\ m (kómpjoetersj-kómpjoeterke) computer
kómpleet \\ bn.bw compleet, voltallig
kómplekasie \\~\ [J] v complicatie, verwikkeling
kómpleks \\ I o (mv. kómplekse) complex -1 samengesteld geheel –2 obsessie, trauma II bn.bw complex, ingewikkeld
kómplement \\~ o (kómplemente) compliment, schouderklopje, pluimpje
kómplemente \\~ [M/J] mv complimenten; [O]: kómpleminte –1 beleefde groeten –2 eisen, noten op de zang: dae haet väöl kómplemente veil
kómplementere \\\ \ zw.ww complimenteren, prijzen
kómplèt \\ o (kómplètte-kómplètsje) -1 couplet, strofe –2 damespakje, syn: mantelpekske
kómpletere \\ \ zw.ww completeren, compleet maken, aanvullen
kómpliets \ kk\ [O/M] m (mv.kómplietse) complice, medeplichtige (Fr)
kómplot \\ o (mv.kómplotte) complot, samenzwering
kómpos \\ m.stofn. (g.mv) compost, mestaarde
kómpot \\ m (g.mv) compote, vruchtenmoes
kómpremie \\ kk\ o (mv.kómpremiesse) compromis, schikking
kómpres \\ o (mv.kómpresse) kompres
kóms \ v (g.m) komst, het komen
kómsa \\ m (g.mv) –1 groot, enorm, van belang –2 (scherts.) vrouwenboezem, syn. buuste, veurgevel; (Fr. comme ca)
kómsie-kómsa \\ \\ tsw zus of zo, twijfelachtig, tamelijk (Fr:comme ci, comme ca)
kónd ~ (i.s.m. doon, kriege etc.) [O/M] kond, konde, kennis, wetenschap; syn:.besjeid kóndelere \\\\ zw.ww condoleren, medeleven betuigen
kóndens \\ m.(g.mv) stofn. condens, aanslag v. waterdamp,
kóndietter \\\ [O] m (mv.kóndiettersj) (D: Konditor) banketbakker, patissier syn. soekkerbekker
kóndisie \\\ [J] [M:kóndiese \lk~] [O:kóndiesje \lk~] v (mv.kóndisies) conditie –1 voorwaarde –2 toestand –3 uithoudingsvermogen
kóndsjap ~\ [O/M] v klandizie, klantenkring (A: Kondschaff), syn: klandiesje
kónduk۰täör \\ \ m (mv.kónduktäörsj) conducteur; ...tries \ v (kónduktrieses) conductrice
kónfeksie \\\ v confectie, maatkleding
kónferensie \\~\ v conferentie
kónfetti \\\ m (g.mv) confetti
kónğergasie \\~\ v (mv.kónğergasies) congregatie; [O]: kónğergaasje
kónğres \\ o (mv. kónğresse) congres
kónjak \\ -1 m.stofn. cognac, Franse brandewijn –2 m (kónjak-kónjekske) ’n glaasje cognac
kónkelfoeze \ lk\ → koezjele
kónkerensje \\~\ v concurrentie
kónkerent \\~ m (mv.kónkerente) concurrent
kónkerere \\\ zw.ww concurreren, mededingen
kónkernol \\~ v (kónkernölle-kónkernölke) kornoelje (Fr. cornouille) ovale, rode, vlezige steenvrucht (cornus)
kónklaaf o (mv.kónklave) conclaaf
kónkoer \ lk\ m (kónkoere) concours
kónkreet [J] bn.bw concreet, werkelijk
kónsekrasie \\~\ v consecratie r.k.; [O/M]: kónsekrase
kónsen۰trasie \\ ~\ v (g.mv) concentratie; ...trere \\ zw.ww concentreren
kónsep o concept –1 voorlopige formulering, ontwerp –2 opvatting, werkwijze
kónsessie v (mv. kónsessies) concessie –1 vergunning van overheidswege (tot ontginning/ mergelwinning) –2 gedeeltelijke toegeving
kónsjersj \\ m (mv.kónsjerzjes) conciërge, huisbewaarder; syn: hoesmeister
kónsjtant \~ bn.bw constant, voortdurend
kónsternasie \\~\ [M/J] v consternatie, opschudding ; [O]: kónsternaasje
kónstetuusje \\~\ [O] v constitutie; [M/J]: kónstetusie, lichaamsgestel syn. gesjtèl
kónt ~ v (kónte-kuntsje) kont, achterste, zitvlak syn:vot
kóntaener \\\ m (kóntaenersj-kóntaenerke) container syn: laadkies
kóntak \\ o (kóntakte-kóntekske) contact
kóntak۰doas \\ \ v contactdoos; ...lens ~ v contactlens
kóntant \~ bn.bw [O/M] contant, [J]: kesj (cash)
kóntekroeper(t) ~\ lk~ m scheldn. kontlikker, slijmbal, flikflooier, hielenlikker, pappenheimer; syn: broenwèrker, farizejer, fieloar, kalfakter, kóntelekker, ónderkroeper(t), ougendeender, sjlieppendraeger, sjmeichelaer, vleijer(t), vleijkónt
kónteks ~\ m context, samenhang kóntelekker → kóntekroeper
kóntent \~ [O/M] bn.bw content, tevreden; [J]: tevrae
kóntenu ~\kk\ [M/J] bn continu
kónter۰busie \\ kk\\ [J] v contributie [O: kónterbuusje] [M: kónterbuse]; ...gewiech \kk\ o contragewicht, tegengewicht; ...läör \ m (mv.kónterläörsj) controleur, toezichthouder; ...lere \\ zw.ww controleren, toezicht houden
kóntoer \ lk\ m (mv. kóntoere) contour, omtrek syn.umtrèk
kóntra \\ bw contra, tegen
kóntraer \\ bn contrair, tegengesteld, tegenstrijdig, weerspannig syn. dweersj, sjtriejdig
kóntrak \\ o (mv.kóntrakte) contract, schriftelijke overeenkomst
kóntras \\ o (mv. kóntraste) contrast, tegenstellling syn. tegesjtèlling
kóntrefilee \\ \\ m contrefilet, langwerpig stuk rundvlees uit achterbil
kóntreije \\\ mv contreien, streek, omstreken syn. umsjtreke
kóntrol \\ v (mv. kóntrolles) controle, toezicht
kónzaer \\ o (kónzaere-kónzaerke) concert
kónzement \\~ m (mv. kónzemente) consument, verbruiker
kónzemere zw.ww consumeren, verbruiken
kónzerve \~∂ mv conserven, verduurzaamde levensmiddelen
kónzervebleek \~∂ ~ [O/M] o conservenblik syn. rómmelspot (speelgoed)
kónzervere \\\ zw.ww conserveren
kónzol m (kónzolle-kónzölke) console, wandtafeltje, steunsel, draagplank
kónzult \~ o (mv. kónzulte) consult, raadgeving
kónzum(p)sie \~\ v consumptie, verbruik, gelag, vertering
kónzum(p)sie۰bón \~\ \ m consumptiebon; ...-ies ~ o cunsumptieijs; ...pries ~ m consumptieprijs
I kook \ m (keuk-keukske) taart, rond gebak v. cake-deeg met slagroom en/of vruchten
II kook ~* -1 v kookster, kookvrouw syn. köggin –2 m kook, toestand van hitte: de mèlk waor aan de kook
kook۰book ~* \ o kookboek, syn:reseptebook; ...kuns ~ v kookkunst, gastronomie; ...plaat ~ v kookplaat; ...wèkker \ m kookwekker; ...wesj \ m kookwas; ...woorsj ~ v kookworst
koon ~* m (keun*- keunsje*/keuneke*) pit of zaadkorrel van steenvruchten
koorsj ~ v (koorsjte-keursjke) korst
koorts ~* v koorts
koortsluup* ~ kk\ v koortslip
kop\ m (köp-köpke) –1 hoofd van ’n mens/dier of afbeelding daarvan (b.v. op munt) –2 kop, het voorste of bovenste gedeelte van iets
köpbal \~ m kopbal
kop۰brekes \ ~* kopbrekens, hoofdbrekens; syn: kopzörg, prakkezaasje; ...dook m hoofddoek
koper ~ -1 o.stofn. koper metaalsoort –2 de gezamenlijke koperblazers in ’n harmonie of fanfare
koperase \\~\ [M] v coöperatie –1 het samenwerken –2 [O:koperaasje, J:koperasie] winkelvereniging in eigen beheer,
koper۰bläözer ~ \ m koperblazer; ...draod \ m koperdraad; ...geld ~ o koperen muntgeld; ...sjlaeger \ m koperslager; ...werk ~∂ o koperwerk, de gezamenlijke (te poetsen) koperen voorwerpen van ‘n interieur
kophaeske \\ o.vkw kophaasje
kophout \~ o –1 eenvoudig steunhout in ’n kolenmijn –2 kopshout, de kopse kant v.e. hout –3 lett.[O]: met stof bekleed stuk plank ter breedte van de ossenkop, om het trekken van de kar mogelijk te maken -4 fig.: scheldn. stommeling, sufferd
köpke-bölles \\\\ o.vkw koppie-koppie, (scherts.) zichzelf prijzend of ironisch voor iemand die ’n lumineuze inval heeft
kop۰kösse \ \ o hoofdkussen; ...lamp ~ v koplamp; ...laog \ o –1 koplaag bij metselwerk –2 rollaag syn. rollaog; ...luiper ~ m koploper (voorste renner in ’n wedstrijd); ...man ~ m kopman, de leidinggevende man b.v. van een groep wielrenners; ...nagel ~m grote spijker met vierkante kop
koppe \ [O/M] zw.ww gevangennemen bij het jongensspel ”sjure”
köppe \zw.ww koppen -1 ’n bal met het hoofd terugstoten –2 de kop afsnijden inz. bieten, vis, gevogelte, etc. –3 bij kaartspel, de voorraad kaarten in twee stapeltjes verdelen en verwisselen
koppel \ o (koppele-köppelke) koppel –1 duo, paar, stel –2 koppelriem, brede buikriem
koppele \ zw.ww koppelen –1 tot ’n stel formeren –2 aaneenschakelen
koppeling \\ v –1 koppeling, het koppelen –2 versnellingsmechanisme in auto
koppel۰sjnoor \ \ o koppelsnoer; ...teike ~ o koppelteken; ...verkoup \~ m koppelverkoop; ...werkwoord ~∂ ~o koppelwerkwoord
koppesjneller \ \ m koppensneller
koppien \ lk\ v hoofdpijn
kops \ bn kops, de kopse /kortste kant van iets vertonend, inz. dwars op de houtnerf
köpsj \ (A:küppsch) [O:sjtoetsetig] bn.bw koppig, halsstarrig, stijfhoofdig syn: eiveldig;
kop۰sjlechter \ \ m hulpslager, die als loon ‘maag en kop’ van het geslachte beest ontving; ...sjpang \ v kopspeld; ...sjtoat \ m kopstoot; ...sjtök \ o –1 kopstuk –2 leider, voorman v.e.organisatie; ...sjuu lk~ bn kopschuw, schichtig; ...tillefoon \ \ m koptelefoon; ...wiej kk\ m knotwilg; ...zörg \∂ v kopzorg, hoofdbreken(s), syn: kopbrekes, prakkezaasje
kore ~* o.verz.n koren, graan
kore۰-aor ~*\ v korenaar; ...bloom \ blauwe korenbloem syn.keizersjbloom; ...maot \ v korenmaat; ...miet lk~ v korenmijt; ...sjuur \ v korenschuur; ...wouf ~ m korenwolf, veldhamster
körf ~∂ m (körf \∂ -körfke \∂) korf, mand; syn.mangel
körk ~∂ m (körke-körkske) kurk –1 bn stofn –2 m stop op ’n fles
körkdruèg ~\ [J] bn kurkdroog;[M:knokedruèg]
körkentrèkker ~∂ \\ m kurkentrekker
körner \ m (mv.körnersj) corner, hoekschop bij balspel
kornèt \\ m (kornètte-kornètsje)–1 cornet –2 piston syn. piestón(g)
korpelent \\~ bn corpulent, zwaarlijvig, gezet
korperaol m (mv.korperaols) korporaal
korpes ~∂ o (mv.korpese) corpus –1 lichaam –2 basisgoed inz.verzameling van teksten –3 lettergrootte
korrek \\ bn.bw correct, onberispelijk
korreksie \\\ v (mv.korreksies) correctie, verbetering, het nazien van schriftelijk werk
korrel \ m (korrele-körrelke) korrel
korrespóndensie \\\~\ v correspondentie
korrespóndere \\\\ zw.ww corresponderen
korrup \\ bn corrupt, omkoopbaar
korrupsie \\\ v corruptie
korsaasj \\ v corsage
korselèt \\\ o (mv.korselètte) corselet, combinatie van korset en bustehouder
korsjèt →kersjèt
kort bn.bw –1 kort, niet lang –2 kortademig syn. ... van aom, dempig
kortaaf \\ bw.bn kortaf, bits, pinnig, syn: biets
kortaesj \\ [O] Fr.m cortège, optocht, [M/J]: optoch
kortbie \ lk~ bw kortbij, dichtbij syn. vlakbie
kortdaag \ ~ bw krap in tijd, in tijdnood
korte \ zw.ww korten, inkorten, korter maken
kortelèt \\\ v (kortelètte-kortelètsje) kotelet, karbonade, ribstukje
kortgeleje \\\ [O: korts] bw kortgeleden syn. pas, zjuus, lèts, kortgelee, ónlangs
korthoute \~ onr.st.ww (houte) -1 streng opvoeden –2 intomen
korts \ [O] bw kortgeleden, onlangs
kortsjlete onr.st.ww (sjlete) kortsluiten, kontakteren, afstemmen
kortsjleting v –1 kortsluiting inz.electriciteit –2 onbegrip
kortswiel \ lk\ [O] (Th.D) v kortswijl, scherts
kortzaeg v kortzaag, trekzaag, lange zaag met handvat aan elk uiteinde
kortziechtig \kk\ bn.bw kortzichtig
kos \ m (g.mv) kost -1 levensonderhoud: wat deit hae eigelek veur de kos? -2 voeding (vkw:köske): boerekuèl ies sjtevige kos –3 kost en inwoning: daen ouwe vriegezèl waor bie oes in de kos
kosbaar \\ [M/J] bn.bw kostbaar, duur; [O: kos-sjpelig]
kos۰baas \\ m kostbaas; ...geld ~ o kostgeld; ...genger \ m (mv.kosgengersj) kostganger; ...hoes ~ o kosthuis
ko۰-sjiete \ lk~ o koe-schijten, gokspel op weidefeest; ...-sjtal ~ m koeienstal; ...-sjtrónt ~ m soortn. koeienstront
kospries \lk~ m kostprijs
kösse o (kösses-kösseke) kussen
kossjoal v kostschool
kos-sjpelig bn.bw [O] (D) →kosbaar
koste \ zw.ww kosten
köste \ [O/M] mv kosten; [J: koste]
kösteek \\ (ook:kösseteek) v (kösteke-kösteekske) kussensloop, overtrek van beddenkussen
köstelek \ bn.bw kostelijk
köster m (köstersj-kösterke) koster,
kostuum kk\ (Fr) o (kostuums-kostuumke) kostuum, pak (voor mannen) [O]: móntoer
kosvrouw \\ v kostvrouw, hospita
koswinner m kostwinner
kots \ m (g.mv) braaksel syn. sjpiej
kotsbroor \\ m scheldn. zeurkous, zeveraar (fig.) syn: sjpiejdoas, zeikbaer
kotse \ zw.ww (ord.) kotsen -1 braken –2 spugen, syn. sjpieje
kotse۰krank \ ~ bn strontziek, doodziek; ...meug bn.bw kotsmoe, syn.kotszat
kotsetig \\ bn.bw misselijk syn. miesselek
kotskal \ ~ m (g.mv) domme kletspraat, syn.sjtómme kal, gebazels
kotsmiesselek \ kk\ bn.bw kotsmisselijk
kotszat → kotsemeug
koud ~ bn.bw koud (kouwer-koudste)
koudsjlechter ~\ m koudslachter, ‘n persoon die –1 ’n gestorven dier vilt om de huid te redden (syn.vilder) of -2 zieke dieren afslacht
koup ~ m (kuip-kuipke) koop -1 de koopovereenkomst: de koup ies giestere gesjlote –2 het gekochte, de gekochte partij (b.v. hout)
koupaovend ~\ [J] m koopavond
koupe ~ onr.st.ww (koup-köp-koch-gekoch) kopen, syn.[O/M: gelle]
koup۰graaf ~ o koopgraf; ...krach \ v koopkracht; ...zóndeg ~ [J] m koopzondag
kous ~ [M/J] v (kouse-kuiske) kous (voet- en beenbedekkend) [O]: haos
kousje(r) bn ~ -1 (lett) rein, zuiver, vertrouwd v. voedsel, -2 (i.s.m. neet) fig. verdacht, onbetrouwbaar, syn. verdach, ónbetroewbaar
kouter ~ o (mv.koutersj) kouter, ploegijzer, ploegmes
koutsjeleboutsje ~ ~ zw.ww kopjebuitelen, kopjeduikelen, koprol maken
koutsjelpuupke ~ kk\ o (kinderspeelgoed) duikelaartje
kouw v I kou(de): –1 de gewaarwording van koud: kouw lieje -2 lage temperatuur: blief neet in de kouw sjtoon –3 (vkw: kuike\ ) verkoudheid II (kouwe-kuike\ ) kooi, getralied dierenverblijf
kouwe \ m koel, gevoelloos, onverschillig persoon
kouwelek [J] bn.bw kouwelijk, [O/M: kejjelek]
kouw۰frónt \ ~ o koudefront; ...naas \ o koukleum; ...sjotel ~ v aardappel-rundvlees- salade, huzarensalade, syn: eerappelsjla
kowalisie \\\\ v coalitie
kraag ~ m (kraeg-kraegske) kraag –1 halsbedekkend (deel van) kledingstuk –2 schuimlaag op glas bier
kraagknuipke ~ ~ vkw kraagknoopje, boordenknoopje
kraakbein ~ ~ [M/J] o kraakbeen → syn. knoorsj
kraan \ v (krane~/kraeneke\) kraan –1 water-, bier-of gaskraan –2 takelwerktuig
kraan۰wage(l) \ ~ m kraanwagen; ...zaeg \ v kraanzaag
krab \ v (krabbe-krebke) krab, schaaldier
krabbe \ [M]; [O:krappe] mv herpes simplex aandoening (blaasjesvorming) rond neus en mond
krabbekop \ \ m -1 bep.snoepgoed: suikerbrokje –2 persoon met bep. huiduitslag (zeek) op het hoofd
krabbia \\\ [O] m (mv.krabbia’s) –1 oosterling, donker persoon –2 slecht volk syn:→ krauw
krach v kracht, sterkte
krach۰brón \ \ v krachtbron; ...patser \ m krachtpatser; ...proof \ v krachtproef; ...voor \ o krachtvoer
kraem \ I m.stofn.(g.mv) crème -1 room –2 cosmetisch smeersel –3 de kleur crème II bn crèmekleurig, roomkleurig
kraem۰kook \ \ m roomtaart; ...tuurtsje lk~ o.vkw crème-gebakje; ...wörtelke \ o.vkw roomhorentje
krağ \ v (krağğe-kreğske) –1 kwaadaardig wijf, kreng, syn.gesjpens, kanaalje, kring, loeder, taatsj, tater, tang, teef, toaj, traog, sekreet, serpent, hèllevaeg, fièks, heks, vaeg –2 boosaardig beest: zie höbbe ’n krağ van ‘nen hónd
krake ~ zw.ww kraken –1 krakend geluid maken –2 zeer ongunstig beoordelen: in dat rapport woorte ze gekraak –3 inbreken in ’n gebouw om het als woning te gebruiken: e paar lankhäörige höbbe die laegsjtaonde kantien gekraak –4 vuistslag toedienen: umtot ‘r ’n groate moel houw, kreeg ‘r ein gekraak –5 het openbreken van (wal)noten
kral \ v (kralle-krelke) –1 kraal –2 kralensnoer, kralenketting –3 vetkraal op soep
kralle \ zw.ww kralen –1 glinsteren van de ogen –2 verschijnen van vetkralen op de soep
kralle-uigskes \\ mv kraaloogjes
kram \ v (kramme-kremke) –1 metalen rijghaak –2 wondhechting syn. klam
krammesvogel \ ~ [O] (Th.D) m kramsvogel, bonte, lijsterachtige m. kramvormige figuren op de borst
kramp ~ v (krampe-krempke) kramp, pijnlijke onwillekeurige spiersamentrekking
krampkroed ~ lk~ o bloemensoort, familie der potentilla’s
krank ~ bn ziek: iech höb de vrouw krank
kranke m zieke, ziek persoon
krankekaart ~~ [O/M v ziekenkaart; [J: ziekekaart]; [O:krankesjien] (D:Krankenschein)
krans ~ m (krens-krenske) krans –1 bloemen- of bladerkrans –2 taartsoort in kransvorm –3 vetrol rond de darmen, buikvlies
krao \ v (kraos-kräöke) kraai
kraol \ m (kraole-kräölke) koorzangertje in kerkkoor
kraom \ m (kräöm-kräömke -1 (markt)kraam, stalletje –2 zwikje, boeltje, syn. kómbermes, krempel, ratteplan, sietsewinkel –3 vervallen gebouw, syn.brağ -4 janboel
kraombèd \\ o kraambed
kraome zw.ww (kraomp-kraomde-gekraomp) –1 omzetten van meubilair –2 kramen, bevallen
kraomvrouw v vrouw die kortgeleden bevallen is en nog rust moet houden in het kraambed
krao۰nès \ \ o kraaiennest –1 nest v.e. kraai –2 ton of vat a.d. masttop; ...poat \ m kraaienpoot -1 (lett) poot van kraai –2 (fig.) driepuntige spijker -3 kruipende boterbloem –4 plantensoort zevenblad; ...puètsjes mv.vkw kraaienpootjes, rimpels in de ooghoeken
kraotsj ~ → krootsj
krap \ bn.bw –1 nauw, nauwsluitend v.kleding, syn.knap, ing –2 knapperig hard van gebak –3 [J] nauwelijks toereikend; [O/M: kriè, kremp]
krappo \\ [O] m (Fr) crapaud, lage leunstoel
krat \ v (kratte-kretsje) krat, kist m. open latwerk
krauw ~ o verz.n (g.mv) slecht of gemeen volk, gepeupel, grauw, janhagel, plebs, schorem, schorriemorrie, soepie, tuig, uitschot, uitvaagsel; syn: begaaj, boch, geneuks, getuug, kenalje, krabbia, krepuul, naasje, oetsjot, oetsjtuètsel, pak, proaj, prat, pröl, rapalje (repaj), rabzjej, rebu, sjoem, sjorem, zuig
krauwel ~ [M/J] m iets wat verschrompeld, krom of vergroeid is; [O: krejjel], syn.kröppel
krauwele ~ zw.ww crawlen (zwemslag)
krawake \ ~ [O/M] zw.ww nachtbraken
krawal \ ~ [O/M] m (D: krawalle) opstootje, herrie, rel
kredens \~ r.k. v (kredense-kredenske) credenstafel, tafel waarop bij plechtigheden ceremoniële benodigdheden (b.v. water/wijn) worden gereed gezet
krediet \ lk~ [O] m crediet
kredo \\ m r.k. credo, geloofsbelijdenis syn. geloufsbeliejenis
kreef \ v (kreefte-kreefke) kreeft
kreem \ v (mv.kreme) zeug, moedervarken: ’t beğske loog aan de kreem te zoeke
kreite ~ [O] zw.ww tergen, kwellen, sarren, treiteren; syn. transenere; [M/J] traetere
kreits ~ [O] (D) schreef, scheidslijn, grensstreep, inz. achterlijn bij veldspel: van kreits aaf; syn: krets, sjram, sjraom, sjrièm, sjtreep, sjtriep
krej m (krejje-krejke) sintel, slak
krejjel ~ (O] m → krauwel
kremasie \~\ v crematie, verbranding
kremere \\ zw.ww cremeren, verbranden, verassen
kremme \ [O/M] zw.ww –1 krammen, hechten v.e.wond –2 kinderspel, waarbij twee kinderen elkaar kruiselings bij de handen vasthouden en in de rondte draaien
kremp ~ [O/M] bn.bw schaars, op ’n haor na, knap, krap, mondjesmaat, syn: kaum, kielle-kielle, kriè, kwoalek, mauw, mundsjesmaot, nauweleks, nej ~(II-2), op ’t niepperke, sjpaak, tenejjernoad; zjuus
krempel ~ m –1 boeltje, zwikje; syn. kraom, kómbermes (A: Krempel, Ratteplang) –2 enge behuizing
kreng ~ [O/M] (Fr) o.stofn. crin -1 paardenhaar als vulmiddel –2 sterk haar/snaar aan vissnoer
krenk ~ v crank (E), pedaalarm syn: pendaalerm
krenkde ~ v ziekte
krenke ~ zw.ww krenken
krenkelek ~ bn ziekelijk
krenk۰sjleutel ~ ~ m trapassleutel; ...sjpie kk\ v trapas
krenske ~ o.vkw kransje –1 gezellig praatgroepje v. vrouwen –2 kringvormig koekje of chocolaatje –3 bloemenkransje voor ‘n bruidje
krepere \\ zw.ww creperen, syn.verrèkke
krepke \ o.vkw –1 kaantje, uitgebraden spekje –2 crouton, ‘dobbelsteentje’ van witbrood
krèppepier \ \lk~ o crêpepapier
krepuul \ kk\ o .verz.n slecht volk, →krauw (Fr: crapule)
kresj \ v (mv.kresjes) kinderdagverblijf, kinderopvang (Fr: crèche)
krets \ m (kretse-kretske) –1 kras, schram –2 schurft →sjörf –3 droge kriebelhoest, [J: kriebelhoos] –4 wilde kaardenbol (plant)
kretse \ zw.ww -1 krassen: hae kretsde mèt ‘ne nagel hunne naam in de mergelmoer –2 krabben: este jeuk höbs, mós doe diech kretse –3 schrapen –4 moeizaam voortbewegen: de sjtoekrenner kretsde de Cauberg op –5 slecht of ruw op ’n viool spelen
kretser \ m (kretsersj-kretserke) –1 krasser –2 krabber
krets۰iezer \ lk~ o –1 krasser, (driehoekig) schraapijzer als gereedschap –2 grondijzer om de onderkant v.d. schoenen te ontdoen van ongerechtigheden; ...kaart ~ v kraskaart; ...loot ~* o kraslot; ...negelke ~* o.vkw krasspijkertje, behangersspijkertje
kreutsjel(t)ig ~\ [O/M] bn kregelig, korzelig, kribbig, lichtgeraakt, prikkelbaar syn: krietsjeltig
krevat \\ v (krevatte-krevetsje) (Fr.cravate) stropdas, zelfbinder, syn:. biend, sjlieps
krevattesjpang \\\ \ v dasspeld
kriè \ I zw.ww kraaien II m het eenmalig (hanen)kraaien III bn [O/M]: krap, nauw bemeten, nauwelijks toereikend, syn. kremp
kriebelhoos kk\ \ [J] m kriebelhoest, [O/M: krets(hoos) ] → kröchelhoos
krièbemmel \ \ [O] m (kraai)lel v.e. haan
kriege lk~ st.ww krijgen –1 gaan bezitten, behalen, oplopen, vatten, verwerven: dat book höb iech veur de verjäördaag gekrege –2 (wk) pakken, afnemen (voor consumptie): krieg uuch nog e sjtök vla
kriek kk\ [O/M] v (kriekke-kriekske) krik, toestel om ’n wagen op te vijzelen, [J: krik]
kriekkele kk\ zw.ww licht kraken, knisperen, knisteren (b.v.van brandend hout)
kriel۰eerappel kk\ ~*\ krielaardappel; ...hin \ v krielkip
krièmer \ [O] (A: Kriemer) m (mv.krièmersj) –1 (mars)kramer, handelsreiziger, rondtrekkende koopman, syn: kink, reiziger –2 rugpijn (door het dragen van de koopwaar)
krièmersjweeg \ ~* [O] m handelaars-route waarlangs de ‘krièmersj’ trokken
krièmerwelsj \ \ [O] o kramertaal, handelaars-taaltje, koeterwaals
krièpele [O] onpers.zw.ww licht vriezen (ook: krièpere)
kriet lk~ o.stofn. krijt
kriet۰bak lk~ \ m krijtbak
kriete lk~ zw.ww krijten –1 tekenen met krijt –2 met (blauw) krijt de pommerans van de biljartkeu behandelen
krietsje lk~ o.vkw staafje krijt
krietsjele kk\ (ook: kriedzjele) zw.ww krabbelen, kriebelen
krietsjeltig kk\ bn kribbig, kregelig, lichtgeraakt → kreutsjeltig
kriet۰sjtreep lk~ ~ v krijtstreep (ook fig. in kostuum); ...wiet kk\ bn krijtwit, lijkbleek syn: liekbleik; ...ziè \ m krijtzee
kring \ v (kringe-kringske) –1 kreng →krağ –2 kadaver, dood dier
krink ~ m (kring \ - krinkske \) kring –1 gesloten kromme lijn –2 vereniging v.e. aantal personen
krinkloup ~~ m kringloop, (E: recycling)
krint ~ v (krinte-krintsje) krent, gedroogde druif
krinte۰baard ~ ~ m opgedroogde huiduitslag a.d.kin; ...bol ~ m krentenbol; ...broad \ o krentenbrood; ...bruèdsje \ o.vkw koffiebroodje syn. briosj); ...kakker(t) \ m krenterig persoon, gierigaard; ...keutele ~ zw.ww muggenziften
krintentèller ~ \ m krentenweger, kleingeestig mens
krinte۰piekker(t) ~ kk\ m profiteur; ...wèğ \ m krentenmik
krioele \ lk\ zw.ww krioelen: in die brağ krioelde ’t van ‘t óngedeerte
krissesaap \ ~ [M] dropwater; [O:kristesaap] [J]: krissiesaap; syn:krissewater
krissie \\ m.stofn. laurierdrop in staafvorm (of schijfjes daarvan
krissiereem \\ \ m dropveter
kristelek bn.bw –1 christelijk -2 redelijk, schappelijk, syn. raedelek, sjappelek
kristelièr \\ \ [O] m catechismus [M]: kattegiesmes
kristelière \\ \ zw.ww inprenten, de les lezen: die batterave zouwe nuèdig ins gekristelièrd mótte were syn: aekstere
Kristes \\ m Christus
kristezièl \ \ -1 v (i.s.m. gein ...) sterveling: dao waor gein kristezièl te zeen –2 bw moederziel syn. maorzièlig: hae voolt ziech kristezièl allein
kritezant kk\ ~ [O] m criticaster, vitter, muggenzifter
kritezere kk\ \ zw.ww (be)kritiseren
kritiek \ ~ [O] kritiek; [M/J: kk\ –1 m kritiek, commentaar –2 bn.bw penibel, hachelijk
krities \ kk\ bn.bw kritisch, nauwlettend
krizant \~ [J] v chrysant (bloem) [O/M: →katrienerbloom]
kroan \ m (kroane-kruènsje) kroon –1 hoofdsierraad –2 vorstelijke macht: de kroan euverdrage –3 tandprothese –4 eervolle afsluiting: de kroan op ‘t werk
kroane \ [M/J] zw.ww kronen [O: kruène]
kroan۰getuge \ \lk\ m kroongetuige; ...jaor \ o kroonjaar; ...körk ~∂ m kroonkurk; ...luuchter kk\ m kroonluchter ...sjteineke \ o.vkw kroonsteentje
kroasjel \ v (kroasjele-kruèsjelke) kruisbes (A: Kroschel)
kroasjele۰sjtroek \ lk~ (A: Kroschelestruuch) m kruisbessenstruik; ...vla \ v kruisbessenvlaai
kröchele \ zw.ww krochelen, kuchen, herhaaldelijk kort, droog hoesten; (Th.D: knüchele)
kröchelhoos [M] m kuchhoest, kriebelhoest; [J: kriebelhoos]; [O: kretshoos] syn: knuuchelhoos
kroddel v (kroddele-kröddelke) krodde –1 pad, kikvorsachtig dier –2 kleine gedrongen vrouw
kroddel(e)wagel \ ~ (Th.D) kinderwagen (met koord getrokken); [J: bolderkar]
kroed lk~ o (mv. kruje kk\) kruid, gewas met bijzondere kracht
kroed۰nagel lk~ ~ [J] m kruidnagel → groeffelsnagel; ...wösj \ (A: Kruutwesj) m kruidenbundel, boeket van zeven kruiden, dat gezegend en opgehangen werd/wordt tegen blikseminslag t.g.v. ’Mariahemelvaart’ (r.k.)
kroef kk\ [O/M] m (kruuf kk\ - kruufke kk\) bochel syn.poekkel
kroek lk~ v (kroeke-kruukske) kruik
kroeke۰sjerf lk~ ~∂ [O] (Th.D) m scheldn. kleine en misvormde persoon, syn.krauwel, krootsj; ...sjtop \ m –1 (lett.) kruikenstop syn. zaolesjtop –2 (fig.) (scheldn.) kleine persoon, syn: haverdas, kröppel, ónderdeur, votheukel; ...sjtuèter \ m mortier, vijzel, syn:morteer
kroenekraan lk~ \ m (kroon)kraanvogel
kroep kk\ m kroep, keelaandoening
kroepe lk~ onr.st.ww (kroep-kruup-kroop-gekrope) kruipen
kroeper(t) m –1 kruiper –2 scheldn. bruinwerker, slijmbal syn. →kóntekroeper
kroep۰good lk~ \ o kruiper, bodembedekker, (plantk.); ...hoos kk\ \ m kroephoest
kroepjee kk\ \ m (Fr) croupier
kroep۰kneej lk~ \ m kruipknie; ...nès \ o enge behuizing; ...olie ~\ m kruipolie; ...pekske \ o kruippakje, hansop; ...ruumte lk~ v kruipruimte;
kroet lk~ [J] o (bus)kruit, ontplofbaar mengsel; [M/O] →polfer (pulver)
kroewe kk\ zw.ww –1 rapen van kruid, handmatig wieden syn. gae –2 wk (Th.D) vechten, inz. plukharen, stoeien, ravotten, syn: böttele, bentele
krök \ v (krökke-krökske) kruk –1 stoel zonder leuning –2 loopstok met handvat –3 deurgreep –4 scheldn. knoeier, broddelaar, brekebeen
krökas \ \ v krukas
krokedil \\\ v (krokedille-krokedilke) krokodil
krokedille۰laer \\\ \ o krokodillenleer; ...traone \ mv krokodillentranen
krokes \ v (krokese-krokeske) krokus
krokèt v (krokètte-krokètsje) kroket
krökkebloom \\\ v bolderik, muurachtige plant met paarse bloemen
krol \ o (krolle-krölke) krul
krolandieve \ \lk~ v krulandijvie
krolle \ zw.ww krullen
krolle۰bol \ ~ m krullenbol; ...haor \ o krulhaar; ...kop \ m krullenkop; ...mol ~ -1 mollig kind –2 appelbol (→ Th.D); ...zin v wispelturig humeur
krolsj ~ bn krols (v. katachtigen) tochtig, paarlustig, geil, hitsig, ritsig, syn. paarlöstig, luipsj, sjpelig (andere dieren: baeretig, bokketig, brónstig, hingstig)
krol۰sjla \ \ v krulsla; ...sjpang \ v krulspeld; ...sjtart \ m krulstaart; ...tang \ v krultang, syn.óndeleertang
krómme \ (wk) zw.ww z.krommen
krómmejak [O] [Th.D.] bw op de rug: e kind krómmejak drage
krómp ~ bn.bw krom
krómp۰bruèdsje ~ \ o.vkw krombroodje, half maanvormig witbroodje; ...hout ~ o juk voor het ophangen van geslacht vee, syn. sjlachlödder; ...lieğğe \ st.ww kromliggen, hard moeten werken voor de kost
krómzin \ \ v kwade luim, slechte stemming
kroot \ (Fr: carotte) v (krote-kreutsje) –1 (lett.) kroot, biet, beetwortel –2 (fig.) simpele persoon syn. uèm
krootsj ~ m scheldn. (krootsje-kreutsjke) klein kind, ukkepuk, peuter
krop \ m krop (kröp-kröpke) -1 stronk met bladgroente –2 voormaag bij sommige vogels –3 gezwel a.d.schildklier, struma –4 fig. ’n prop, ’n belemmering (gevoelsmatig) in de keel
kroppe \ wk.zw.ww kroppen, hoge borst opzetten, zich fier aanstellen, syn.sjtroeve
kröppel \ (A) m –1 scheldn. gebrekkig of onvolgroeid mens of dier, syn. sjrankel, krauwel –2 klein kind (neg.) syn. poet ~
kröppeltig \\ bn.bw misvormd, onvolgroeid
kropsjla \\ v kropsla, sla in stronkvorm
krote۰koel \ lk\ v bietenkuil; ...kop \ m –1 uitgeholde biet met kaarslichtje b.g.v. St.Maartensfeest –2 scheldn. stommeling, syn: äöfko; ...soekker kk\ m bietsuiker
kruène \ [O] kronen → kroane
kruènsje \ o.vkw kroontje, de vijf verdroogde blaadjes (kransje) aan de top v.e. appel of peer
kruènsjespen \\ \ v kroontjespen
kruje kk\ I zw.ww kruiden, met specerijen pittig en smakelijk maken II mv kruiden, specerijen, kruiderij: welke kruje gebruuks doe veur dat vleisj ?
krumming \ v (krumminge-krummingske) kromming, syn: boch, kniek
krump ~ m krimp
krumpe ~ st.ww. (krump-krómp-gekrómpe) krimpen, schrompelen syn. sjrumpele
krumpvrie ~ lk~ bn.bw krimpvrij
krungel \ (ook: krunkel, krónkel, krumming, vrunk) m kronkel, krinkel, kromming
krungele \ (ook: krunkele, krónkele) wk.zw.ww kronkelen, krinkelen: hae krungelde ziech van de pien
kruse lk~ (wk) zw.ww (z.) kruisen
kruselings lk~ [J] bw kruiselings, overkruis, [O/M]: euverkruus
kruser lk~ m (mv.krusersj) kruiser (scheepst.)
krusige lk~ zw.ww kruisigen
kruub kk\ v (kruubbe-kruubke) –1 krib(be) –2 kerststal m. toebehoren\
kruubbe۰bieter(t) m -1 kribbenbijter, paard dat de slechte gewoonte heeft in de kribbe te bijten –2 twistziek persoon syn. vreigelaer
...sjieter(t) m scheldn. nestbevuiler, kwaadspreker over mensen uit eigen kring
kruun lk\ m (krune-kruneke) kruin –1 tonsuur, kaalgeschoren plek op achterhoofd van priester –2 top of kroon v.e. boom
kruus lk~ o (kruzer-kruuske kk\) kruis –1 strafpaal uit de oudheid –2 beproeving, lijden(sweg) –3 zinnebeeld van christelijk geloof –4 kruisteken m. rechterhand (RK) –5 kruisafbeelding op muntstuk syn.kop –6 muziekteken (halve toon hoger) –7 kruisvormig figuur of gedaante –8 plaats in broek, waar de pijpen bij elkaar komen en de naden ’n kruis vormen
kruus۰band lk~ ~ m kruisband, kapsel a.d. knie; ...baog \ m kruisboog; ...beeld \ o kruisbeeld; ...blaad ~ o sierplant: kruisblad, klein kruiskruid; ...daag \ r.k. mv drie vastendagen voor Hemelvaartsdag; ...doad \ m kruisdood; ...gank ~ m kruisgang; ...genger \ m kruisvaarder; ...hièr \ –1 lid van de kloosterorde der kruisheren –2 boterham bestaande uit ’n snee wit- en ‘n snee zwartbrood; ...jasse \ o kruisjassen, kaartspel; ...punt ~ o kruispunt; ...sjleutel ~ m kruissleutel; ...sjteek ~ m kruissteek; ...teike ~ o kruisteken; ...verband \~ o kruisverband, steenschikking in metselwerk; ...verhuèr \\ o kruisverhoor; ...weeg ~* m kruisweg r.k. ...woordraodsel ~ \ o kruiswoordraadsel
kubes kk\ m (kubese-kubeske) kubus
kuèl \ m verz.n kool (kruisbloemig plantengeslacht)
kuèl۰sjtorkel \ ~∂ m koolstronk; ...zaod [J] o koolzaad [O/M: reubzaod]
kuèm \ m kaam, biergisting
kuètsje o.vkw (vinger)kootje (A: Köttche)
kuiper ~ m (mv.kuipersj) koper, hij die iets koopt of wenst te kopen
kuipke ~ vkw koopje, zeer voordelige zaak, syn. sjnepke
kuje kk\ zw.ww knauwen, sterk kauwen
kuke lk~ o (kukes-kukensje) kuiken –1 jong van hoender –2 dom persoon uilskuiken
kukekrièmer lk~ \ [O] m pluimveekoopman
kuken۰deef lk~ \ m kiekendief; ...draod \ m kuikengaas
kume lk\ zw.ww klagen, steunen, kreunen t.g.v. lichamelijk ongenoegen
kumeriej lk\ kk\ o geklaag syn. gekuums
kummere \ [O] wk.zw.ww z. bekommeren
kundersjtein ~ ~ stofn. harde kalkzandsteen omg. Kunrade
kundige \ [O] zw.ww (D:kündigen) opzeggen v. verbintenis, syn. opzèğğe
kuns ~ v kunst
kuns۰akkedemie ~ \\~\ v kunstacademie; ...bein ~ o kunstbeen; ...bloom \ v kunstbloem; ...gebeet ~ o kunstgebit; ...graas ~ o kunstgras; ...ies ~ lk~ o kunstijs
kunske ~ vkw kunstje –1 kneepje, handigheidje –2 vaardigheid –3 listige handeling, truc: doe mós gein kunskes oethole
kuns۰kinner \ m kunstkenner; ...krink ~ m kunstkring; ...laer \ o kunstleder; ...leech \ o kunstlicht; ...maon \ v kunstmaan; ...mert ~ v kunstmarkt; ...mès \ m kunstmest; ...sjilder \ m kunstschilder; ...sjmeed ~ m kunstsmid; ...sjtök ~\ o kunststuk
kunstemeker ~* m kunstenmaker; syn.paljas, arties
kunstenaer ~ \ m kunstenaar
kuper lk~ [O/M] m (kupersj-kuperke) kuiper, man die (bier)vaten vervaardigt en repareert
kure lk~ zw.ww -1 [J] kuren, ’n kuur doen –2 wk.zw.ww ... aan; botvieren op; afreageren op: doe mós diech neet aan dae jóng kure
kurere \\ [O] zw.ww cureren, genezen, helen, (D: kurieren)
kus \ v (mv.kuste) kust
kuub kk\ m (kuubbe-kuubke) kubieke meter
kuuffe kk\ zw.ww flikken, lappen, ’n kool stoven; te bakken zetten, leveren; dat mós doe miech neet miè kuuffe; syn. bolwèrke, fiekse, fliekke, flikke, klaorsjpele, lappe, meistere, sjaffe, sjtove, vaerdig/sjpiets kriege
kuul kk\ v (kuulle-kuulke) stok, syn. sjtek
kuumsjotel \~ v zeurkous, zeurpiet syn: kuumkónt, zeiverbaer, zeikbaer
kuur lk~ v (kure-kuurke) kuur –1 nuk, gril, rare manier van doen, vreemde gedraging –2 voorgeschreven leefwijze of behandeling
kuurhotel lk\ \\ o kuurhotel [O: koerhotel]
kuurjeus kk\ \ bn.bw curieus, merkwaardig, frappant, syn.kazjeweel
kuur۰kepel kk\ \\ [M: kuur kk\] [O: koer(kepel) lk\] muziekgezelschap in vroeger kuuroord (Valkenberg↔Valkenburg omstreeks 1900: i.c.harmonie-kurkapel Falcobergia); ...zaal \ v/m kuurzaal [O: koerzaal]
kuurzief kk\ kk\ bn cursief
kuusj kk\ (Fr. cochon) m (kuusje/kuuzje-kuusjke) varken, zwijn syn. verke, zjwein
kuut lk~ v (kute-kuutsje) kuit –1 vlezig gedeelte a.d. achterkant v.h. onderbeen 2 viseieren
kuutbein ~ ~ o kuitbeen
kuutsjete ~ \ zw.ww kuitschieten
kwaak \ m (kwake-kwaekske) schreeuw, gil syn: bröl, sjrej, sjrièf, kwaek
kwaakzak \\ m schreeuwlelijk, syn: brölaap, kekert, kwaek(ert), kwakert, sjrièver(t)
kwaart ~ o (mv. kwaarte) kwart, vierendeel
kwaartsjlaag ~ ~ m kwartslag, vierde deel v.e. omwenteling
kwabbel \ m (kwabbele-kwebbelke) kwab, weke massa
kwaekert →kwaakzak
kwaele \ zw.ww –1 (wk) kwellen, pijn doen, kwetsen –2 kwelen; weemoedig, onwelluidend zingen
kwaeleriej \ kk\ v kwellerij, gekwel, pijniging
kwaert ~ → kweert
kwaetsje ~ →kweetsje
kwaffäör \\ [O/M] m (kwaffäörsj-kwaffäörke) coiffeur, kapper; syn. haorsjniejer
kwaffere [O/M] zw.ww coifferen, kappen: hae leep good gekwaffeerd debie (→gekwaffeerd) kwaffuur lk\ [O/M] v coiffure, kapsel
kwağğele \ [O/M] zw.ww kwakkelen, sukkelen (met de gezondheid) [J: kwakkele]
kwağğelwinter \ ~ [O/M] m kwakkelwinter
kwak \ m (kwakke-kwekske) kwak, bep.massa, hoop of hoeveelheid van brijachtige stof; syn.klats
kwake \ zw.ww schreeuwen, gillen syn. keke
kwakke \ zw.ww kwakken –1 met ’n kwak vallen –2 met ’n kwak smijten syn: kwatsje, klene*
kwakker(t) m (kwakkerte-kwekkerke) kikker, kikvors
kwakkertebetskes \\\ \ mv kikkerbilletjes (culinaire lekkernij)
kwal \ v (kwalle-kwelke) –1 het weekdier kwal –2 akelig persoon, mispunt syn. miespunt –3 walging: iech höb de kwal in
kwallifikasie \\\~\ v kwalificatie
kwallifisere zw.ww kwalificeren
kwalliteit \\~ v kwaliteit –1 deugdelijkheid -2 hoedanigheid
kwalm \∂ m (kwalme) kwalm, walm, smook, zware vette damp
kwalme \∂ zw.ww (k)walmen
kwansies \ lk\ bw quasi, schijnbaar, kwansuis, kwanswijs
kwaol \ v (kwaole-kwäölke) kwaal
kwartaol \\ [O] o (mv.kwartaole) kwartaal; [M/J: kwartaal]
kwartèt \\ o (mv.kwartètte) kwartet –1 gezelschap van vier zangstemmen of instrumenten –2 vier kaarten in gezelschapsspel
kwartètte \\ zw.ww kwartetten, het kwartetspel spelenl
kwartsje \ [O/M] o kwartje, oud muntstuk van 25 cent
kwas \ m kwast –1 (kwes-kweske) penseel, verfborstel, syn.pienzel –2 (kwaste-kweske) bundel draden als franje aan koord –3 verwaande persoon; syn. kwastelorem, flabbes –4 stofn. (hete) citroendrank
kwastelorem m (g.m.) kwibus, malle vent, zot syn: → flabbes
kwatsj \ m g.mv. –1 quatsch, onzin, nonsens, zotteklap: dat ies kwatsj –2 onenigheid: jónges, maak geine kwatsj
kwatsje \ zw.ww –1 smijten, kwakken, syn. kwakke, klene* -2 dom praten
kwattertemper(daag) \\ \\ (~) m (r.k.) quatertemper(dag),vasten- en onthoudingsdag
kwebbel \ v kwebbel, kletskous syn. rebbel, sjnater, wauwel , waffel, moel
kwebsj \ (ook: kwebsjetig) bn.bw week, slap, zacht, beurs, syn: mörg
kwebsje \ zw.ww zacht/fijn maken, prakken syn. kwètsje
kwee \ v kwee, gekweekte siervrucht, die alleen gekonfijt gegeten wordt (ook: kwee-eppelke, kweepaer)
I kweek \ -1 m kweek, teelt, het gekweekte -2 [O/M] v (verkorting van) kweekschool, pedac, pabo, syn: kweeksjoal
II kweek ~* v kweek, kruipende tarwe, lastig onkruid, puingras
kweek۰sjoal \\ [O/M] (ook: kweek) v kweekschool, pabo; ...viever lk\ m kweekvijver
kweert ~* v (kweerte) eelt(plek)
kweetsj ~* v kleinzerig mens, ziekelijk meisje
kweetsje ~* zw.ww zeuren over werkelijke of ingebeelde ziekte
kweke \ zw.ww kweken, telen
kwèl [O/M] v (kwèlle-kwèlke) bron, wel; [J] brón
kwelle \zw.ww opborrelen van water uit bodem/bron, wellen
kwèlle st.ww (kwol-gekwolle) uitzetten door vochtopname syn. zjwèlle
kwelm \∂ (Th.D) m moerassige bodem waaruit grondwater opkwelt
kwestie \\ v (mv.kwesties) –1 problematiek, vraagstuk –2 onenigheid, geschil, twist -3 (i.s.m. de persoon in ...) de bewuste, de betreffende persoon
kwetsj \ v (kwetsje/kwetsjke) kwets, sleedoorn, trekkebek: harde, langwerpige, blauwe pruim: syn: sjlièkrekel
kwetsjbuul \ kk\ m accordeon, trekharmonica, syn: trèkzak, moneka, op-en-toew, penspiano
kwètsje \zw.ww prakken, fijnmaken van eten met vork, syn: kwebsje
kwètsjer m (mv.kwètsjersj) stamper om voedsel mee te prakken, syn. sjtuèter, sjtamper
kwezel ~ v (kwezele-kwezelke) overdreven godsdienstige vrouw of meisje
kwibes \\ m kwibus, malle vent, zot, syn. →flabbes
kwieke lk\ zw.ww schreeuwen, gillen van varkens
kwieksjtep kk\ \ [O] m (E) danssoort quickstep
kwieksjtertsje kk\ \ o.vkw kwikstaartje (vogelsoort), syn: akkermenneke
kwiespedoor kk\ \ \ (Port.) m kwispedoor, spuwbak, spuwpot; syn:sjpiejbak
kwiespel kk\ m (kwiespele-kwiespelke) kwispel, -1 langharige kwast of borstel, -2 plumeau, syn.kwieskwas –3 onrustig, beweeglijk kind
kwiespelaer m onrustig persoon
kwiespele zw.ww kwispelen –1 (hond) met staart heen en weer bewegen –2 rondzwaaien met kwast (b.v.bij zegening)
kwiet lk~ bn kwijt
kwiete lk~ st.ww (kweet-gekwete) –1 kwijten, kwijtschelden, vergeven –2 wk volbrengen, vervullen: hae haet ziech good van zien taak gekwete
kwietrake lk~ zw.ww kwijtraken, zoekraken
kwietsje lk\ zw.ww knarsen, schurend geluid van ijzer op ijzer syn.kneersje
kwietsjelle lk~ \ st.ww kwijtschelden
kwinkele ~zw.ww zwikken, kantelen
kwinksjlaag ~ ~ m kwinkslag
kwint ~ (Lat.quintus: vijfde) v –1 de vijfde/hoogste snaar v.e. strijkinstrument –2 vijftoons afstand
kwintèt o kwintet, vijftal
kwis \ m (kwisse-kwiske) quiz; [O]: kwies
kwitansie \~\ v (kwitansies-kwitansieke) kwitantie, bewijs van betaling of kwijting
kwivief \ lk\ o (Fr) qui-vive, hoede
kwizenjaer m (Fr) cuisinière –1 keukenfornuis –2 keukenhoek in appartement
kwoad \ I bn.bw kwaad, boos, giftig, nijdig syn. gieftig II o kwaad, iets dat slecht, onveilig of nadelig is: dat sjteit sjtevig, dat kin gei kwoad
kwoad۰geld \ ~ [O] o (g.mv) opgeld, schrijfgeld, leges, syn: sjriefgeld; ...hoep kk\ [O] m hop (trekvogel berucht om stank); ...sjieks kk\ [J] bw kwaadschiks; ...sjpreke ~* [J] onr.st.ww. (sjpreke) roddelen, lasteren kwaadspreken syn. klappejje, bemoele, doorsjtruipe; ...vrund ~ bn.bw bevriend uit noodzaak, schijnbevriend
kwoajóng \\ m (kwoajónge-kwoajungske) kwajongen, bengel syn. batteraaf, däögeneet (K: Kujon / Fr: couillon ?)
kwoajóngessjtreek \\ ~ v kwajongensstreek, ondeugende daad syn: batteravesjtreek
kwoalek \ I bw –1 kwalijk: dat num iech ‘m neet kwoalek –2 nauwelijks, net (v.tijd) syn.pas, kaum, zjuus: iech waor kwoalek binne, of hae sjod miech al ’n tas koffie in II bn ongewenst, slecht: dat ies ’n kwoaleke zaak III bn.bw in onmacht, onwel, misselijk: (i.s.m. ... valle) flauwvallen